a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Dossiernr:

2011/00788A

Datum:

11-10-2011

Uitspraak:

Afwijzing

Product/dienst:

Overige

Motivatie:

Herkenbaarheid reclame

Medium:

Drukpers/tijdschriften

De bestreden reclame-uiting

 

Het betreft een advertentie in het Haarlems Dagblad van 28 juni 2011

met de aanhef:

“Tot 2 jaar cel veroordeelde crimineel bedreigt Chipshol-directeur, in wiens opdracht? deel 2”.

Daarin staat onder meer:

“Op 4 mei jl. kregen wij (..) een email van een zekere Hartog (..)” en

“Onze raadsman (…) heeft per 24 juli jl. (…) aangifte tegen M.J.H. Hartog gedaan wegens (poging tot) afdreiging, laster en/of smaad” en

“Welnu heel opvallend sindsdien worden wij opnieuw door Hartog bedreigd” en 

“Uit het artikel van 3 augustus 1996 citeer ik slechts “Het is toch te gek dat de politie nog steeds geen actie heeft ondernomen aldus Peter doelend op de 41-jarige John H. die door de familie als brein wordt gezien achter de aanslagen en bedreigingen aan het adres van Poot sr. en jr.” en “L’histoire se répète. Hartog doet de criminele actie van 1996, destijds ten gunste van Van Andel, nog eens over”.

 

 

 

De klacht

 

Deze kan als volgt worden samengevat.

Klager maakt bezwaar tegen het gebruik in de uiting van zijn voorletters, achternaam, roepnaam en zijn leeftijd in 1996. Hij beroept zich op artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). De bewuste publicatie, geplaatst als advertentie, behelst een kwaadaardig smaadschrift jegens klager en diverse andere personen. Een en ander wordt als voldongen feit gepresenteerd. Op de “inhoudelijke onjuistheid” zal klager niet verder ingaan, “daar dit buiten het kader van deze klacht valt”.

Het is onbegrijpelijk dat het Haarlems Dagblad, waartegen de klacht mede is gericht, een dergelijke uiting plaatst. Volgens klager voldoet de uiting niet aan hetgeen is gesteld in de algemene advertentie-voorwaarden van HDC Media, waarin een advertentie wordt omschreven als een commerciële of promotionele uiting. Evenmin is voldaan aan het bepaalde in artikel 7 van voornoemde advertentie-voorwaarden met betrekking tot advertorials.    

Klager legt een artikel van internet over met de titel: “FD weigert Chiphol-advertenties (2)” en verwijst naar de inhoud daarvan.

Klager maakt ernstig bezwaar tegen de vaststelling dat door hem criminele activiteiten zijn ontplooid, zowel in 1996 als in 2011, ten gunste van in de uiting genoemde personen. Geen van deze personen was klager ten tijde van publicatie van de uiting bekend.

In 1996 heeft met betrekking tot in de publicatie genoemde activiteiten geen vervolging van klager plaatsgevonden; het OM achtte de beweringen van de familie Poot onbewezen en ongeloofwaardig. Een beroep bij het Hof, tegen het niet vervolgen, is ten gunste van klager afgewezen. 

Met betrekking tot ‘criminele activiteiten’ in 2011, waarvan aangifte is gedaan, wijst klager erop dat deze aangifte door het OM Utrecht is geretourneerd.

 

Samenvattend stelt klager dat de bestreden uiting “lichtjaren af staat” van wat wordt beoogd met een advertentie. Aard, inhoud en opmaak doen geenszins aan een advertentie denken. Ook ontbreekt het niet ongebruikelijke woord “advertentie”.   

 

Het verweer van verweerder sub 2

 

Dit kan als volgt worden samengevat.

Gelet op de opmaak, inhoud en wijze van plaatsen van de bestreden uiting en van soortgelijke publicaties moet het voor iedere lezer duidelijk zijn dat het gaat om advertenties waarin de persoonlijke opvattingen en denkbeelden van de heer Poot zijn verwoord. Eveneens moet duidelijk zijn dat de inhoud niet valt onder de verantwoordelijkheid van de redactie of de uitgever van het Haarlems Dagblad.

Verweerder heeft wel besloten om uitingen als de onderhavige voortaan bovenaan te voorzien van het woord ‘advertentie’. 

 

Het verweer van verweerder sub 1

 

De klacht is gemotiveerd weersproken.

Op het verweer zal worden teruggekomen in het oordeel.

 

De repliek

 

Klager heeft onder meer het volgende meegedeeld.

 

Hij verwijst naar de bij het verweerschrift van verweerder sub 1 als bijlage 8 sub 5 overgelegde beschikking van het Gerechtshof te s-Gravenhage, inhoudende een afwijzing van het beklag van drs. P.J. Poot en drs. J. Poot “wegens het niet vervolgen van één of meer strafbare feiten, welke ten opzichte van hun zouden zijn gepleegd door (…) HARTOG”.

Klager stelt dat de hele familie Poot op de hoogte was van deze uitspraak van het Hof en dat drs. J. Poot desondanks meent klager nog steeds te moeten portretteren zoals in  de publicatie van 28 juni 2011.

 

De mondelinge behandeling

 

Mr. Kaaks heeft onder meer het volgende meegedeeld.

 

Hij vraagt of de Commissie over een origineel exemplaar van de bestreden advertentie beschikt. Dat is niet het geval; bij brief van 8 augustus 2011 is namens de Commissie aan klager gevraagd “een kopie van de originele reclame-uiting” aan de Commissie toe ten zenden. Vervolgens heeft klager bij e-mail van 17 augustus 2011 en kopie van -naar klager heeft gesteld- “de originele advertentie, zoals geplaatst in het Haarlems Dagblad, d.d. 28 juni 2011” toegestuurd.

Mr. Kaaks stelt dat het hem voorkomt dat de originele advertentie in het Haarlems Dagblad niet was voorzien van het gedeelte onder de zwarte streep, waaronder onder meer staat “Lees het hele verhaal op schipholwanbeleid.nl”. Volgens hem zou dit deel alleen via internet zijn verspreid. 

 

Desgevraagd erkent mr. Kaaks niet dat de uiting reclame voor denkbeelden betreft. Hij wijst in dit verband op het volgende tekstgedeelte van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC): “Adverteerder is een organisatie of een persoon niet zijnde een consument”. Voorts stelt hij dat er geen voorbeelden zijn van soortgelijke zaken. 

 

Het oordeel van de Commissie

 

1.

De Commissie stelt voorop dat zij de uiting zal beoordelen zoals die bij e-mail van 17 augustus 2011 aan de Commissie is overgelegd. Voor zover mr. Kaaks meent dat “het gedeelte onder de zwarte streep” alleen op internet zou zijn verschenen, lag het op zijn weg ter zake duidelijkheid te verkrijgen van zijn cliënt, verweerder sub 1.

 

2.

De Commissie dient de vraag te beantwoorden of de bestreden uiting moet worden aangemerkt als reclame in de zin van artikel 1 NRC. Zij beantwoordt die vraag bevestigend. Niet alleen houdt de uiting aan het einde daarvan de aansporing in om “de boeken van Drs. J.Poot op schipholwanbeleid.nl” te bestellen en is er daarmee sprake van een openbare aanprijzing van goederen, ook worden in de uiting denkbeelden van drs. J.Poot, de ondertekenaar van de uiting gepropageerd.

 

De mededeling “Adverteerder is een organisatie of een persoon niet zijnde een consument” in artikel 1 NRC doet niet aan bovenstaand oordeel af; niet kan worden geoordeeld dat de ondertekenaar van de uiting, van wie de uiting kennelijk afkomstig is, de onderhavige aanprijzing als consument heeft doen uitgaan.

 

3.

Mede gezien de repliek acht de Commissie de klacht voldoende duidelijk. Zij vat deze op in die zin dat (a) de uiting niet duidelijk als reclame herkenbaar is en (b) in de bestreden uiting met betrekking tot de persoon van klager feitelijk onjuiste uitspraken worden gedaan.

 

Ad a.

De Commissie acht de uiting, gelet op de inhoud daarvan, voldoende duidelijk als reclame herkenbaar, ook al is deze geheel bovenaan niet voorzien van het woord “advertentie”. Niet alleen wordt in de tekst van de uiting tweemaal over deze uiting gesproken als “deze advertentie”, te weten aan het begin en aan het einde, daarnaast acht de Commissie voldoende duidelijk dat de uiting een openbare aanprijzing inhoudt van zowel goederen (boeken) als denkbeelden.

 

Ad b.

In verband met klachtonderdeel b heeft klager zich in het bijzonder beroepen op de als bijlage 8 sub 5 bij het verweer van verweerder sub 1 overgelegde beschikking van 10 februari 1998 van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, inhoudende een afwijzing van het beklag van drs. P.J. Poot en drs. J. Poot “wegens het niet vervolgen van één of meer strafbare feiten, welke ten opzichte van hun zouden zijn gepleegd door (…) HARTOG”.

 

Blijkens voornoemde beschikking is door P.J. Poot op 27 en 28 juli 1996 bij de politie aangifte gedaan van respectievelijk vernieling en bedreiging, welke feiten ten opzichte van hem en J. Poot zouden zijn gepleegd door beklaagde Hartog. Omtrent het naar aanleiding van deze aangifte gedane onderzoek overweegt het Hof onder de punten 9, 10 respectievelijk 11:

“Bovengenoemd onderzoek heeft niet geleid tot concrete bewijzen jegens beklaagde Hartog noch jegens enige andere verdachte” en

“Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat beklaagde Hartog zich zou hebben schuldig gemaakt aan de feiten waarop de klacht betrekking heeft, terwijl mede gelet op het tijdsverloop en de door klagers opgezochte publiciteit die de zaak inmiddels heeft gehad, evenmin valt te verwachten dat een nader onderzoek alsnog voldoende aanvullend bewijs zal opleveren om met vrucht een strafvervolging tegen de beklaagde Hartog te  kunnen instellen” en

“Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag dient te worden afgewezen”. 

 

Mede gezien de mondelinge toelichting ter vergadering van mr. Kaaks begrijpt de Commissie dat de zinsnede “worden wij opnieuw door Hartog bedreigd” in de bestreden uiting verwijst naar bovenbedoelde bedreiging, ter zake waarvan in 1996 door P.J. Poot aangifte is gedaan, maar geen vervolging jegens Hartog heeft plaatsgevonden.

De Commissie stelt vast dat niet is komen vast te staan dat bedreiging van P.J. en J. Poot door Hartog heeft plaatsgevonden. Nu zodanige bedreiging niet vast staat, acht de Commissie de zinsnede “opnieuw door Hartog bedreigd” in strijd met de waarheid als bedoeld in artikel 2 NRC.

In dit verband wijst de Commissie nog op punt 42 van de als bijlage 8 bij het verweer van verweerder sub 2 overgelegde aangifte van 24 juni 2011 namens Chipshol Holding B.V., drs. J. Poot en drs. P.J. Poot tegen M.J.H. Hartog e.a. “wegens (poging tot) afdreiging, laster en/of smaad”, welke aangifte in de bestreden uiting wordt genoemd. Punt 42 luidt:

“Tot slot associëren cliënten Hartog nog altijd met de poging tot afpersing en dreiging in 1996. In het midden latend of Hartog daar inderdaad bij betrokken was, is hij in ieder geval van de gevoelens van cliënten ten aanzien daarvan op de hoogte”. Waar op dit punt kennelijk sprake is van een gedachte van onder meer drs. J. Poot en niet van een vaststaand feit, had deze gedachte in de bestreden uiting ook als zodanig dienen te worden gepresenteerd.

 

4.

Reeds gelet op het bovenstaande acht de Commissie de uiting in strijd met de NRC.

 

5.

De Commissie acht verweerder sub 1, als ondertekenaar van de uiting, verantwoordelijk voor die uiting. Dat verweerder sub 2 de -zoals hiervoor overwogen voldoende als reclame herkenbare- uiting heeft geplaatst in het Haarlems Dagblad, betekent niet dat verweerder sub 2 de NRC heeft overtreden. Klagers stelling dat de uiting niet voldoet aan de “algemene advertentie-voorwaarden van HDC Media”, welke voorwaarden overigens geen deel uitmaken van de NRC, leidt niet tot een ander oordeel.   

 

De beslissing

 

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC, zoals hiervoor overwogen onder 3 Ad b. Nu de uiting reclame betreft voor zowel goederen als denkbeelden, beveelt zij verweerder sub 1 aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Voor het overige wijst zij de klacht ten aanzien van verweerder sub 1 af.

Ten aanzien van verweerder sub 2 wijst de Commissie de klacht af. 

 

 

 

 

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken