a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

(Financiele) dienstverlening

Dossiernr:

2014/00318

Datum:

07-10-2014

Uitspraak:

CVB Aanbeveling Bevestigd (met wijziging gronden) (= Aanbeveling)

Product/dienst:

(Financiele) dienstverlening

Motivatie:

Misl. Voornaamste kenmerken product

Medium:

Audiovisuele Mediadiensten

Het College van Beroep

De grieven

Meewind verwijst in de eerste plaats naar haar missie en visie met betrekking tot duurzame energieproductie. Daarnaast voert zij, samengevat, de volgende grieven aan.

Grief 1

De Commissie heeft ten onrechte geoordeeld dat Meewind door de woorden “met een beperkt risico” de consument onvoldoende informeert over de aan het product verbonden risico’s. Vanaf de start van Meewind in 2008 tot aan 2012 was het risico volgens de risicometer van de AFM “zeer groot”. In de reclame-uitingen is toen deze risicometer met de bijbehorende tekst gebruikt. In juni 2012 is Europese regelgeving van kracht geworden die is gebaseerd op de standaarddeviatie (volatiliteit) van het historische rendement. Op basis van de aangepaste richtlijnen viel Meewind in categorie 2 van 7, te weten “klein risico”. Vervolgens heeft Meewind de daarop betrekking hebbende, door de AFM voorgeschreven risicometer met de bijbehorende tekst gecommuniceerd. Inmiddels heeft de AFM haar standpunt gewijzigd. De AFM constateert nu dat de risicometer geen geschikt middel is voor het bepalen van het risico van illiquide beleggingen. De AFM doet geen uitspraak of een risico hoger of lager is. Zij oordeelt alleen dat sprake is van een te beperkt beeld met betrekking tot het risico. Risico is een subjectief begrip. Belanghebbenden dienen een eigen afweging te maken. Meewind verschaft daartoe informatie in de Essentiële Beleggersinformatie en op haar website. Op de website geeft Meewind haar eigen interpretatie aan de AFM-richtlijnen en informeert zij beleggers uitgebreid over rendement en risico’s, waar bovendien ook de tekst staat dat de categorie hoog risico bij het onderhavige subfonds gepast is omdat weinig ervaring is met hoe windturbines op lange termijn presteren in de barre condities op zee.

Overigens is de aanduiding “beperkt risico” op grond van het volgende gepast. Het subfonds Zeewind 1 belegt voor 90% in een bestaand park, dat al drie jaar boven prognose heeft gepresteerd. Er is geen indicatie dat dit in de toekomst zal veranderen mede gezien het feit dat Vestas Offshore (een joint venture van Vestas en Mitsubishi) 95% van de beschikbaarheid van de turbines contractueel garandeert. Voor wat betreft de opbrengsten uit de producten is zowel de subsidie als de stroomprijs voor de resterende exploitatietermijn contractueel afgedekt. Het renterisico is voor 70% afgedekt en inmiddels is € 100 miljoen van de € 500 miljoen vreemd vermogen (bancaire financiering) afgelost.

Grief 2

Het rendement zal na aftrek van de kosten op circa 10% uitkomen. Vanuit het oogpunt van voorzichtigheid wordt in de uiting 7 tot 10% gecommuniceerd. Meewind verwijst naar de halfjaar- en jaarverslagen die zij op haar website publiceert en naar de verplichte externe waarderingen van de belegging. Volgens haar is sprake van een goed onderbouwde prognose. Ook Sumitomo, een van de grootste bedrijven van Japan, acht het geprognosticeerde rendement reëel. Sinds juli 2010 is het park 22,5% in waarde gestegen en is tevens 8,9% dividend uitgekeerd. Dit is gedurende een deel van de bouwfase, een half jaar opstartfase en drie jaar volledige exploitatie. Dat de belegger zijn inleg niet terug zou krijgen, is pertinent onwaar.

Het antwoord in appel

Dit kan als volgt worden samengevat.

Geïntimeerde stelt, onder verwijzing naar de door hem overgelegde stukken, dat windenergie niet in de hele keten duurzaam is en niet zonder subsidie kan. Inhoudelijk voert geïntimeerde als reactie op het beroep aan dat de reclame duidelijk de in-druk wekt dat sprake is van een belegging met een zeer beperkt risico en van waardevast beleggen met een netto rendement van 7 tot 10% per jaar. Geïntimeerde stelt, onder verwijzing naar een publicatie op internet (“The performance of Wind Farms in the United Kingdom and Denmark”) dat windturbines op zee maximaal 12 tot 15 jaar meegaan en dat de energieproductie na 10 jaar al met 30 tot 60% afneemt. Als een windturbine geen energie meer levert, zijn de door Meewind ge-noemde garanties niets waard. De term beperkt risico is dan ook niet gepast. Als de turbines het al 20 jaar volhouden, is de intrinsieke waarde daarvan na deze periode nul. De intrinsieke waarde van het aandeel hangt af van de vraag daarnaar. Deze kan op korte termijn hoog zijn (nu 22,5%) door veel reclame te maken. Hiervan zullen uitsluitend de korte termijn beleggers profiteren. Leken zullen het uitsluitend met het dividend moeten doen en dat is tot nu toe beperkt geweest (2,2% per jaar). Op het antwoord in appel zal hierna, voor zoveel nodig, worden ingegaan.

De mondelinge behandeling

Namens Meewind wordt meegedeeld dat inmiddels ook de Belgische supermarktketen Colruyt aan het project deelneemt. Voorts wordt namens Meewind verklaard dat 86% van haar cash flow voor de komende 15 jaar vastligt en dat de risico’s volledig zijn afgedekt. Meewind exploiteert het financieel sterkste windpark teneinde de transitie naar duurzame energie te versnellen. Zij vindt het daarom uitermate kwetsend dat zij door de onderhavige zaak negatief in de publiciteit staat. De afspraken die zijn gemaakt, garanderen dat het rendement altijd ruim 6% blijft.

Het oordeel van het College

1. Het College onderscheidt twee punten ter beslissing. In de eerste plaats betreft het de vraag of de bestreden uiting misleidend is met betrekking tot het risico dat is verbonden aan deelname aan het aangeboden product, te weten het subfonds Zeewind 1. Daarnaast is het de vraag of het door Meewind in de uiting genoemde rendement voldoende aannemelijk is.

Ten aanzien van het risico

2. Het College begrijpt dat Meewind ten tijde van het indienen van de klacht verplicht was de risicometer in de gewraakte reclame-uiting weer te geven. Zij heeft dit aldus gedaan, dat volgens de risicometer sprake is van een “klein risico” overeenkomstig categorie 2 van de risicometer. Meewind heeft bij de Commissie aangevoerd dat de risicometer voor het subfonds Zeewind 1 door de AFM is getoetst en op basis van de toen geldende regels correct is bevonden. Het College ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen en gaat derhalve ervan uit dat Meewind de verplichte risicometer heeft opgenomen volgens de voorschriften die golden op het moment van het indienen van de klacht. Het College constateert dat de AFM inmiddels van mening is dat de risicometer geen geschikt middel is voor het bepalen van het risico van illiquide beleggingen, omdat volgens de huidige regelgeving de risicometer uitsluitend wordt gebaseerd op de standaarddeviatie (volatiliteit) van het historische rendement die bij beleggingen waarin niet of weinig wordt gehandeld laag is. Dit neemt echter niet weg dat het Meewind op grond van het voorgaande niet kwalijk kan worden genomen dat zij ten tijde van het indienen van de klacht de risicometer in de bestreden uiting heeft opgenomen met de weergave klein risico. Zij gaf daarmee op dat moment op juiste wijze uitvoering aan een verplichting die berust op een wettelijke grondslag (artikel 52 lid 2 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft). Nu Meewind niet van deze verplichting mocht afwijken, komt het College niet toe aan de vraag of Meewind misleidende reclame heeft gemaakt door in de televisie-commercial de risicometer op te nemen met de aanduiding “klein risico”.

3. Niettemin rustte op Meewind ook een zelfstandige verplichting om consumenten juist te informeren over de risico’s van het aangeboden product. Dit brengt mee dat zij buiten de risicometer om geen mededelingen mocht doen die de consument een on-juist, onduidelijk of misleidend beeld geven over de risico’s van het aangeboden product. In dat kader is van belang dat Meewind op zichzelf genomen niet heeft betwist dat het subfonds Zeewind 1 door haar aard een wezenlijk hoger risico heeft dan blijkt uit de risicometer. Uitgangspunt is derhalve dat Meewind in de televisiecommercial naast de risicometer geen mededelingen mocht doen die in enige mate de suggestie wekken of versterken dat sprake is van een product met een klein risico. Meewind heeft op dit punt niet aan haar verplichtingen voldaan. Zij versterkt in de televisie-commercial juist het beeld dat sprake is van een product met een gering risico. Zij doet dit door de duidelijk leesbare mededeling “beperkt risico” die in beeld verschijnt. Hierdoor wordt naar het oordeel van het College de consument onjuist over de risico’s van het subfonds Zeewind 1 geïnformeerd. Dat Meewind, naar zij stelt, in de Essentiële Beleggersinformatie en op haar website nadere informatie verstrekt, neemt niet weg dat op grond van het voorgaande de televisiecommercial zelf, waar-tegen de inleidende klacht is gericht, misleidend dient te worden geacht.

5.4.

Het College begrijpt het standpunt van Meewind vervolgens aldus, dat in het onderhavige geval de mededeling beperkt risico toch gepast is, omdat de risico’s voldoende zijn afgedekt. Meewind verwijst in dat verband naar de volgende door haar bij de Commissie en in beroep aangevoerde garanties en omstandigheden:

• het feit dat Vestas Offshore (een joint venture van Vestas en Mitsubishi) 95% van de beschikbaarheid van de turbines contractueel garandeert

• het contractueel vastgelegd zijn van de opbrengsten uit de producten, waarbij zowel de subsidie op de stroomproductie als de stroomprijs zelf voor de resterende exploitatietermijn contractueel zijn afgedekt

• het afdekken van het renterisico voor 70%

• de omstandigheid dat inmiddels € 100 miljoen van de € 500 miljoen vreemd vermogen (bancaire financiering) is afgelost

• de omstandigheid dat subfonds Zeewind 1 voor 90% belegt in een bestaand park dat inmiddels al drie jaar boven prognose heeft gepresteerd.

5. Het College wil wel aannemen dat Meewind op deze wijze voor een deel de risico’s van het product heeft verminderd. Meewind heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de risico’s dusdanig zijn ondervangen, dat uiteindelijk feitelijk sprake is van een product met een “beperkt” risico zoals in de televisiecommercial wordt meegedeeld, nog los van de vraag in hoeverre de toepasselijke regelgeving het toelaat dat in reclame op een dergelijke wijze risico’s van een financieel product worden genuanceerd. Het College laat deze laatste vraag verder in het midden, nu niet kan worden aangenomen dat sprake is van een product dat feitelijk de aanduiding “beperkt risico” kan rechtvaardigen.

6. Op grond van het voorgaande onderschrijft het College het oordeel van de Commissie dat de televisiecommercial misleidend is, evenwel uitsluitend voor zover het betreft de mededeling dat sprake is van een “beperkt risico”. Met inachtneming van het voorgaande is het College van oordeel dat Meewind heeft gehandeld in strijd met artikel 4:19 lid 2 Wet op het financieel toezicht (Wft), dat een bijzondere regeling kent met betrekking tot misleidende reclame voor financiële diensten als de onderhavige. Aldus komt het College tot het oordeel dat de bestreden uiting in strijd is met de wet en daardoor in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

Ten aanzien van het genoemde rendement

7. Het tweede geschilpunt waarover in beroep dient te worden geoordeeld, betreft de vraag of Meewind in de televisiecommercial een juist rendement noemt. Geïntimeerde heeft het genoemde rendement van 7 tot 10% gemotiveerd betwist. In zoverre beschikt het College op dit moment over onvoldoende informatie. Op basis van de thans aanwezige stukken is immers nog onvoldoende duidelijk of een dergelijk rendement reëel kan worden geacht. Het College stelt Meewind daarom in de gelegenheid hem nader te informeren omtrent dit laatste. Meewind wordt meer in het bijzonder verzocht een met stukken onderbouwde berekening over te leggen die het aannemelijk maakt dat de consument die belegt in het subfonds Zeewind 1 tot aan het einde van de belegging in 2028 het genoemde jaarlijkse rendement kan verwachten. Daarbij dient Meewind ook in te gaan op de stelling van geïntimeerde dat windturbines op zee maximaal 12 tot 15 jaar meegaan waarna de intrinsieke waarde nul is, en dat de energieproductie na 10 jaar met 30 tot 60% afneemt, nu deze aspecten wellicht het rendement nadelig kunnen beïnvloeden.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

De tussenbeslissing van het College van Beroep van 30 juli 2014

Het College stelt Meewind in staat binnen 30 dagen na deze beslissing te voldoen aan hetgeen onder 5.7 is vermeld. Houdt in afwachting van het voorgaande elke verdere beslissing aan.

[De eindbeslissing]

De nadere reactie van Meewind

De verplichte openbare informatie, waaronder het historische rendement, staat in de Essentiële beleggingsinformatie. Het subfonds Zeewind 1 mag aan individuele partijen geen nadere informatie verstrekken. Participaties worden sinds 1 juli 2010 tegen de intrinsieke waarde uitgegeven. Het historische rendement van 3,46 % over 2010 betreft een half jaar. De koers per 31 augustus 2014 was € 1.292,–. Op 31 december 2013 was dit € 1.240,–. De koersstijging is 4,1 % en er is 4,4 % dividend uitgekeerd. Het rendement over de eerste 8 maanden van 2014 is 8,5 %. Het rendement voor 2014 zal hoger zijn dan 10 %. In het jaarverslag Meewind 2013 staat dat het rendement zich naar verwachting binnen de bandbreedte van 7 a 10 % zal bevinden. De accountant van Meewind heeft het jaarverslag goedgekeurd.

De interne-opbrengstvoet (internal rate of return, IRR) is al op 1 juli 2014 aan het College gemeld. Dit is een getal, meestal uitgedrukt als percentage, dat het netto rendement van de investeringen in een project weergeeft. Het is de opbrengstvoet (ook disconteringsvoet genoemd) waarbij de netto contante waarde van het geheel van kosten en baten nul is. Een project is aantrekkelijk als de interne-opbrengstvoet hoog is. Ook deze informatie wordt volgens de accountant van Meewind in het jaarverslag correct weergegeven. Uit het jaarverslag blijkt voorts dat een nieuw onderhoudscontract met Vestas offshore is afgesloten voor 15 jaar. Gedurende deze periode is een beschikbaarheid van de turbines van 95 % gegarandeerd. De productie neemt daardoor tot en met jaar 15 niet af.

De nadere reactie van geïntimeerde

Meewind noemt de intrinsieke waarde, die thans ongeveer 29% van de instapwaarde van € 1.000,– bedraagt (de aanschafkosten buiten beschouwing gelaten). Gemiddeld is de eerste vier jaar 3,5% dividend uitgekeerd. Er wordt een netto rendement van 7 tot 10% voorgespiegeld. Als men uitgaat van 10% netto rendement per jaar dan is dat in 20 jaar dus 200%. Dit gevoegd bij 100% die de inleg vertegenwoordigt en die na 20 jaar niets meer waard is, maakt dat er in 20 jaar dus 15% netto dividend zou moeten worden uitgekeerd (300% gedeeld door 20 jaar). Omdat er gemiddeld 3,5% is uitgekeerd is er in 4 jaar een achterstand van 46% ontstaan die in de resterende looptijd van 16 jaar moet worden goedgemaakt. Dat betekent dat er in de resterende looptijd zo’n 18% netto dividend zou moeten worden uitgekeerd. Dit soort bruto rendementen kunnen niet worden waargemaakt en leiden uiteindelijk, zoals in Denemarken en Duitsland is gebleken, tot een faillissement of in gebreke blijven. In het kort komt het erop neer dat elke stijging van de intrinsieke waarde in het begin uiteindelijk weer zal verdampen en uiteindelijk moet worden goedgemaakt door onrealistisch hoge dividenden. De intrinsieke waarde is voor de lange termijn belegger niet interessant omdat het enige dat zeker is, is dat de intrinsieke waarde na 20 jaar nul is. De intrinsieke waarde zegt ook niets over de werkelijke opbrengstwaarde, die meestal aanzienlijk lager ligt dan de intrinsieke waarde. Dat Meewind schermt met beursgenoteerde bedrijven in relatie tot geheimhouding moet te denken geven. Beursgenoteerde bedrijven zijn verplicht cijfers te publiceren en koersgevoelige informatie onmiddellijk openbaar te maken, eventueel onder het opschorten van de handel. Als de intrinsieke waarde in het laatste jaar 1 euro is, dan leidt een dividenduitkering van 1 euro (een promille van de inleg) al tot een rendement van 100%. Het behoeft geen betoog dat zulks door een belegger van het eerste uur niet zo zal worden ervaren. Het IRR is niet meer dan een “schaamlap” om lage rendementen als hoog te verkopen.

De verdere beoordeling

1.  In de tussenbeslissing heeft het College reeds een inhoudelijk oordeel gegeven ten aanzien van de mededelingen in de bestreden uiting over het risico van het onderhavige product. Daarbij is de specifieke mededeling dat sprake is van een “beperkt risico” in strijd met de wet geoordeeld.

2. Het resterende geschilpunt betreft de vraag of bij deelname aan het subfonds Zeewind 1 een rendement van 7 tot 10% per jaar kan worden verwacht. De Commissie heeft diengaande geoordeeld dat Meewind onvoldoende de stelling van klager (thans geïntimeerde) heeft weersproken dat het in de uiting voorgespiegelde rendement te hoog is. Op basis van de tot aan de tussenbeslissing overgelegde stukken is het College van oordeel dat deze onvoldoende zijn om te oordelen dat een rendement van 7 tot 10% reëel is te achten. Het College heeft om die reden Meewind in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken op dit punt. Daarbij is Meewind meer in het bijzonder verzocht een met stukken onderbouwde berekening over te leggen en op een aantal stellingen van geïntimeerde in te gaan.

3. Het College constateert dat Meewind de gevraagde berekening niet heeft overgelegd. In plaats daarvan verwijst Meewind in de eerste plaats naar het historische rendement over een deel van 2010, de stijging van de intrinsieke waarde van een participatie in het subfonds Zeewind 1 over de eerste 8 maanden van 2014, het feit dat 4,4 % dividend is uitgekeerd, alsmede naar het rendement over de eerste 8 maanden van 2014 en de mededeling in het jaarverslag van Meewind 2013 dat het rendement zich naar verwachting binnen de bandbreedte van 7 a 10 % zal bevinden. Het College acht deze gegevens een ontoereikende onderbouwing van de bestreden mededeling “van 7 tot 10% verwacht rendement per jaar”. Weliswaar bevat deze mededeling blijkens zijn formulering enige onzekerheidsmarge, nu het om een verwachting gaat waarbij een bepaalde bandbreedte wordt genoemd, maar dat neemt niet weg dat van Meewind gevergd kan worden dat zij aan de hand van stukken aannemelijk maakt dat een dergelijke verwachting voldoende gefundeerd is. Dat heeft Meewind niet gedaan. Haar verwijzing naar de goedkeuring van het jaarverslag door haar accountant bevat die fundering evenmin. Met betrekking tot de verwijzing door Meewind naar de IRR (de interne opbrengstvoet) oordeelt het College dat dit gegeven niet verklaart waarom het in de uiting genoemde rendement van 7 tot 10% een reële verwachting betreft voor de looptijd van de belegging.

4. Uit het voorgaande volgt dat Meewind de mededeling “van 7 tot 10% verwacht rendement per jaar” tegenover de gemotiveerde betwisting door geïntimeerde onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het College onderschrijft derhalve ook op dit punt het oordeel van de Commissie dat de uiting misleidend is, waarbij het College, in aansluiting op hetgeen is vermeld in de tussenbeslissing, evenwel verwijst naar de specifieke misleidingsbepaling van artikel 4:19 lid 2 Wet op het financieel toezicht (Wft) in plaats van de algemene regeling als opgenomen in artikel 7 en 8 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) waaraan de Commissie heeft getoetst. Nu de uiting aldus in strijd met de wet is, heeft Meewind artikel 2 NRC geschonden.

Derhalve wordt beslist als volgt.

De eindbeslissing van het College van Beroep van 7 oktober 2014

Het College bevestigt de beslissing van de Commissie met dien verstande dat het College de uiting, voor zover deze als misleidend is beoordeeld, in strijd acht met artikel 2 NRC.

Het College beveelt Meewind aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

 

[Hieronder volgt de beslissing van de Reclame Code Commissie waartegen beroep is ingesteld]

De bestreden reclame-uiting

Het betreft de televisiecommercial voor het beleggingsfonds “Meewind”.

Bij de beelden van achtereenvolgens een opa met zijn kleindochtertje, een vrouw op een dakterras en een (zaken)man achter een bureau wordt door een voice-over gezegd:

“Kees investeert in een toekomst waarin de wind een steeds grotere rol gaat spelen. Femke bouwt aan een schonere wereld waar de zon een steeds betere oplossing zal bieden. En Melle gaat voor waardevast maar duurzaam investeren. Met Meewind beleggen ze in duurzame energieprojecten met een beperkt risico en een aantrekkelijk rendement. Ook u kunt nog instappen. Ga naar meewind.nl. www.meewind.nl.

Tijdens bovengenoemde beelden en gesproken tekst verschijnen de volgende mededelingen in beeld:

“Stap in vanaf € 1.030,-” “Investeer in energie, in de regio of op zee” “Waardevast en duurzaam” “Beperkt risico, aantrekkelijk rendement” “Stap nu nog in”.

Aan het eind van de commercial wordt door een voice-over gezegd dat Beheerder Meewind is ingeschreven in het register van de AFM en verschijnt, naast het logo van Meewind en de naam “Fonds Zeewind”, de volgende tekst in beeld:

“van 7 tot 10% verwacht rendement per jaar”.

Gedurende een groot deel van de commercial staat in beeld: “Instappen vanaf € 1.030,-” en gedurende de gehele commercial is te lezen:

“Loop geen onnodig risico. Lees de Essentiële Beleggersinformatie” gevolgd door de risicometer die categorie 2 aangeeft.

De klacht

In de commercial voor een financieel product met een minimale belegging van € 1.000,- wordt een netto rendement van 7 tot 10% voorgespiegeld en wordt gesteld dat het risico laag is. Geen van beide is waar. Het product, dat in 2008 is gestart en in 2028 eindigt, heeft na 20 jaar een waarde van 0 euro, hetgeen overeenkomt met een gemiddelde afwaardering van 5% per jaar. Er wordt jaarlijks 2 tot 3% kosten berekend. Voorts geldt een instappremie van 3% en een uitstappremie van € 25,-, samen gemiddeld over 20 jaar goed voor 0,3%. Om een netto rendement van 7 tot 10% te realiseren, moet gemiddeld een bruto rendement van 15 tot 18% worden gerealiseerd, dat volledig uit de uit te keren dividenden moet komen. Over de eerste vier jaar is geen dividend uitgekeerd en in 2012 slechts iets meer dan 2%. De kans is dus groot dat na 20 jaar zelfs de inleg niet wordt terugverdiend. Daarom is volgens klager geen sprake van een klein risico en komt het werkelijke rendement niet in de buurt van het voorgespiegelde netto rendement van 7 tot 10%.

Het verweer

De bij reclame-uitingen wettelijk verplichte risicometer wordt bepaald op basis van het historische rendement van het fonds en wordt jaarlijks gecontroleerd door de AFM. De risicometer voor het Meewind-subfonds Zeewind 1 is getoetst en correct bevonden. Bij reclame-uitingen dient tevens een door de AFM vastgestelde tekst, die gebaseerd is op deze risicometer, te worden opgenomen, en wordt verplicht verwezen naar de Essentiële Beleggersinformatie (EBI). Op de website meewind.nl wordt naast de EBI aanvullende informatie verstrekt op de pagina “Nadere toelichting rendement en risico Zeewind 1”. Het toekomstige rendement van het subfonds Zeewind 1 wordt geprognosticeerd op 7 à 10%. Dit betreft het netto rendement op belegd vermogen, na aftrek van kosten. Het prospectus meldt voor subfonds Zeewind 1 een duur tot 2034. Dit subfonds is gestart in februari 2008 en heeft zijn eerste belegging in het offshore windpark Belwind gerealiseerd in juli 2009. De bouw van het windpark is gestart in augustus 2008 en het park is volledig opgeleverd op 30 juni 2011. Vóór deze datum genereerde Belwind echter al inkomsten, aangezien er sinds 16 december 2010 stroom wordt geproduceerd. Het park heeft een exploitatieduur van 20 jaar na eerste stroomproductie, derhalve tot 2030, met een mogelijkheid de concessie met 10 jaar te verlengen. Tot 1 juli 2009 heeft het ingelegd vermogen op de bank gestaan, in de periode juli 2009 tot juli 2011 is de bouw van het park gefinancierd. De subsidie op de stroomproductie van € 107/MWh is voor een exploitatieduur van 20 jaar gegarandeerd door de Belgische overheid. Het subsidiestelsel voor duurzame energieproductie op zee is in de diverse Europese landen gebaseerd op een rendement tussen 12 en 15%. Voor het onderhoud van de windmolens is een contract voor de duur van 15 jaar afgesloten met de turbineleverancier. Hierin is voor de windmolens een beschikbaarheidsgarantie van 95% contractueel vastgelegd. Meewind biedt haar participanten de mogelijkheid te beleggen in duurzame energieproductie, onder gelijke condities als de andere aandeelhouders in een offshore windpark.

Het oordeel van de Commissie

De bestreden reclame, waarin men wordt opgeroepen te gaan beleggen met Meewind en vanaf € 1030,- in te stappen (in subfonds Zeewind 1), bereikt door het gekozen medium – televisie – een breed publiek en is door de vormgeving en inhoud met name gericht op de niet-professionele belegger. Gelet hierop rust op adverteerder de verantwoordelijkheid om in de reclame voldoende op deze doelgroep van niet-professionele beleggers afgestemde informatie te verstrekken. Dit betekent dat de uiting met name duidelijk dient te zijn over de aan het product verbonden risico’s.

In de commercial wordt de -wettelijk verplichte- risicometer getoond, die voor het onderhavige product categorie 2 (van 5) vermeldt, hetgeen overeenkomt met ‘klein risico’. De Commissie heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van adverteerders mededeling dat de risicometer voor subfonds Zeewind 1 door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is getoetst en geaccordeerd. Door het enkele tonen van de risicometer wordt in dit geval echter onvoldoende inzicht in het reële risico geboden. Een risicometer geeft de mate van fluctuatie in het rendement van een fonds in het verleden weer. Een ‘klein risico’ wil (slechts) zeggen dat de in het verleden behaalde jaarlijkse rendementen op elkaar lijken. Met betrekking tot de rendementen van het fonds Zeewind 1 bestaan echter weinig historische gegevens.

Op de website van Meewind wordt in de ‘Nadere toelichting rendement en risico Zeewind 1’ onder het kopje “Risico” meegedeeld:

“Offshore wind is een relatief nieuwe industrie. Hierdoor is er weinig ervaring hoe windturbines op lange termijn presteren in de barre condities op zee. De categorie hoog risico zou dan ook gepast zijn. Voor het inschatten van het risico is er geen lange historische ervaring.”

Ten overvloede wijst de Commissie in dit verband naar het – eveneens op de website van Meewind gepubliceerde – persbericht van de AFM van 2 mei 2014, waarin wordt geconstateerd dat de risicometer voor beleggingsfondsen die beleggen in illiquide activa (waartoe naar het oordeel van de Commissie Meewind moet worden gerekend) minder geschikt is om beleggers inzicht te geven in de risico’s die ze lopen en dat het risico in de regel te laag wordt voorgespiegeld.

Nu in de commercial in woord en beeld wordt benadrukt dat met Meewind wordt belegd “met een beperkt risico”, terwijl uit het voorgaande volgt dat de risicometer in dit specifieke geval onvoldoende inzicht in dit risico geeft, en ook zou kunnen worden gezegd dat dit risico hoog is, wordt de gemiddelde consument waarop deze commercial is gericht – in dit geval de gemiddelde niet-professionele belegger – onvolledig geïnformeerd over de aan het product verbonden risico’s. Dit betreft essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het al dan niet beleggen in Zeewind 1. Nu deze informatie in de commercial ontbreekt, is sprake van een omissie als bedoeld in de aanhef en onder c van artikel 8.3 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De Commissie is voorts van oordeel dat adverteerder klagers gemotiveerde stelling dat het voorgespiegelde verwachte rendement van 7 tot 10% te hoog is, onvoldoende heeft weersproken. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat in de commercial onjuiste informatie wordt verstrekt over de van het aangeprezen product – beleggen in Meewind – te verwachten resultaten als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 NRC.

Omdat de gemiddelde consument door de voornoemde ontbrekende en/of onjuiste informatie over risico’s en verwacht rendement ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

De beslissing van de Reclame Code Commissie van 22 mei 2014

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

 

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken