De bestreden reclame-uiting
Het betreft een abriposter in het kader van adverteerders campagne ‘Suit Supply ToyBoys’.
Op de poster is groot een vrouw, op de rug gezien en gekleed in een bikinibroekje, afgebeeld. De vrouw is zichtbaar vanaf het midden van haar rug tot haar knieholtes. Het bikinibroekje wordt iets naar beneden getrokken door een klein afgebeelde, geklede man die zich hangend met één hand aan het broekje vasthoudt. Hierdoor worden de billen van de vrouw deels zichtbaar. In de linker bovenhoek van de poster staat “SUITSUPPLY”.
De klacht
Als vrouw beschouwt klaagster de afbeelding op de poster als bedreigend en agressief. Er wordt een beeld van objectificatie van vrouwen getoond. Campagnes zoals die van Suit Supply degraderen vrouwen tot seksuele objecten. Klaagster, die vele jaren werkzaam is geweest op het gebied van geweld tegen vrouwen, meent dat dit soort beelden de macht van mannelijkheid (het patriarchaat) versterken en vrouwen een laag zelfbeeld geven. Suit Supply hoeft niet te appelleren aan geweld tegen vrouwen om haar producten succesvol te verkopen. Klaagster voelt de uiting als een aanranding.
Het verweer
Het verweer wordt als volgt samengevat.
Adverteerders spring-summer reclamecampagne 2016 heet ‘ToyBoys’. In de reclame-uitingen van de campagne, waaronder de door klaagster bestreden outdoorreclame, zijn mannen op ridicule wijze weergegeven als kinderlijke kleine speelpoppen van de als reuzen afgebeelde vrouwen. De reclame-uitingen zetten de mannen niet neer als playboy, maar als plaything. De uitingen hebben een duidelijk humoristisch en absurdistisch karakter. De campagne draait het stereotype in reclamecampagnes gericht op mannen om, door de mannen op humoristische en ridicule wijze neer te zetten als minuscule kinderlijke dwergen die denken dat ze nog wat voorstellen, maar geen enkele impact meer kunnen hebben op de als reuzen geportretteerde vrouwen.
Gezien de toelichting op de klacht vat Suit Supply de klacht zo op dat klaagster deze reclame-uiting in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Volgens vaste rechtspraak stellen de Commissie en het College van Beroep (CvB) zich bij toetsing aan de goede smaak en/of het fatsoen terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. Bij de beoordeling of een uiting in overeenstemming is met de goede smaak en het fatsoen dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waarbij in het algemeen in aanmerking worden genomen de inhoud en de vorm van de uiting, de compositie van de uiting als geheel, de context waarin de uiting wordt getoond, de wijze van openbaarmaking, de effecten van de uiting op het publiek en de gevolgen van een dergelijke constatering voor de adverteerder (zie beslissing CvB van 18 juni 2015 in dossier 2015/00171). Van belang is dat volgens vaste rechtspraak van het EHRM ook reclame-uitingen onder de bescherming van het door artikel 10 EVRM gewaarborgde grondrecht op vrijheid van meningsuiting vallen. Deze uitingsvrijheid kan op grond van artikel 10 lid 2 EVRM slechts worden onderworpen aan beperkingen die bij wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn ter bescherming van (o.m.) de goede zeden. De beperking dient proportioneel te zijn ten opzichte van het gediende belang. Adverteerder acht het daarom terecht dat de Commissie en het CvB zich terughoudend opstellen bij de invulling van subjectieve normen. In beslissingen over dergelijke normen wordt weliswaar in aanmerking genomen dat “bij louter commerciële uitingen een ruimere marge bestaat om een uiting zonder schending van de vrijheid van meningsuiting van de adverteerder niet in overeenstemming te achten met de goede smaak en het fatsoen dan bij politieke uitingen of uitingen die bijdragen aan een debat van publiek belang (vgl. EHRM 13 juli 2012, par. 61-62, NJ 2014, 39)”, maar Suit Supply benadrukt dat deze uitspraak geen vrijbrief is voor de Commissie om per definitie een strengere toets te hanteren bij commerciële uitingen. Bovendien zijn de uitingen van Suit Supply niet “louter commercieel”, omdat ook de artistieke uitingsvrijheid van Carli Hermès, die de foto’s van deze uitingen heeft gemaakt, in het geding is.
Met betrekking tot de effecten van de uiting op het publiek merkt Suit Supply op dat de reclamecampagne duidelijk spraakmakend is. Uit een door dagblad BN/De Stem gehouden poll blijkt echter dat 73% van de 575 respondenten het oneens is met de stelling dat een bepaalde – andere dan de door klaagster bestreden – uiting uit de campagne seksistisch zou zijn, en uit een op de website van dagblad Metro gehouden poll blijkt dat 70% vindt dat de reclamecampagnes van Suit Supply “prima kunnen”. Daarentegen zijn de gevolgen van een oordeel dat de uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen voor adverteerder verstrekkend, omdat Suit Supply in dat geval zou worden beperkt zich op deze wijze te uiten. Suit Supply vraagt daarom om een zorgvuldige en terughoudende toetsing (per uiting van de campagne).
Op de door klaagster bestreden uiting is een klein dwergmannetje te zien, hangend aan het bikinibroekje van een titanenvrouw. Het is een grappig gezicht. De afbeelding is duidelijk absurdistisch en surrealistisch, omdat het mannetje veel kleiner is dan de vrouw. De man is ondergeschikt aan de vrouw, die alle macht in handen heeft en op ieder moment met het mannetje zou kunnen doen wat zij wil. De uiting is humoristisch en bevat geen verwijzing naar erotiek of seksualiteit. Zelfs als een dergelijke verwijzing wel in de uiting zou kunnen worden gezien, dan heeft te gelden dat een verwijzing in een reclame-uiting naar erotiek en/of seksualiteit op zichzelf niet betekent dat de betreffende uiting ontoelaatbaar is, ook niet voor zover de uiting in de publieke ruimte is te zien. Adverteerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Commissie van 26 maart 2015 inzake een reclame-uiting voor de Kamasutrabeurs (dossier 2015/00079). Bovendien wordt opgemerkt dat genoemde uitspraak betrekking heeft op een afbeelding waarin de billen van een vrouw vrijwel volledig zichtbaar zijn en de vrouw zichzelf in haar billen knijpt. In lijn met deze beslissing zou klaagsters klacht tegen de onderhavige uiting van Suit Supply moeten worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande acht Suit Supply de uiting niet in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen. Zij verzoekt de Commissie de klacht af te wijzen.
De mondelinge behandeling
Het standpunt van adverteerder is, mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en een power point presentatie, nader toegelicht.
Het oordeel van de Commissie
1.
De Commissie vat de klacht aldus op dat klaagster de abriposter in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 NRC.
2.
De Commissie geeft toepassing aan de bepalingen dat een reclame-uiting in overeenstemming dient te zijn met de goede smaak en het fatsoen met inachtneming van de vrijheid van meningsuiting van de adverteerder die de uiting openbaart (vgl. College van Beroep 18 juni 2015, dossier 2015/00171). Een aanbeveling om niet langer reclame te maken op een wijze als in de bestreden uiting het geval is, dient daarom, voor zover hier van belang, in een democratische samenleving noodzakelijk te zijn in verband met een van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen, waaronder de bescherming van de gezondheid of de goede zeden en de bescherming van de rechten van anderen.
De Commissie begrijpt klaagsters bezwaar tegen de uiting als een beroep op de bescherming van de gezondheid of de goede zeden en de bescherming van rechten van anderen.
3.
De Commissie volgt Suit Supply niet in haar standpunt dat een eventuele aanbeveling op grond van strijd met de goede smaak en/of het fatsoen (ook) een inbreuk op de artistieke uitingsvrijheid betekent van de fotograaf die de uiting heeft vervaardigd. Suit Supply heeft daartoe aangevoerd dat de betreffende fotograaf de reclamecampagne als een middel ziet om zijn werk voor het grote publiek te exposeren. Dit argument treft geen doel. Nog daargelaten dat uit de uiting niet blijkt wie de fotograaf is, heeft te gelden dat het werk van de fotograaf wordt geopenbaard in de vorm van een reclame-uiting voor Suit Supply, en als reclame-uiting onderhevig is aan de bepalingen van de Nederlandse Reclame Code. Naar het oordeel van de Commissie komt de vrijheid van meningsuiting van de fotograaf niet in het geding indien de klacht tegen de uiting van Suit Supply eventueel wordt gehonoreerd.
4.
Bij de beoordeling of een uiting in overeenstemming is met de goede smaak en het fatsoen dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waarbij in het algemeen in aanmerking worden genomen de inhoud en de vorm van de uiting, de compositie van de uiting als geheel, de context waarin de uiting wordt getoond, de wijze van openbaarmaking, de effecten van de uiting op het publiek en de gevolgen van een dergelijke constatering voor de adverteerder.
5.
De bestreden uiting, waarin herenkleding van Suit Supply wordt aangeprezen, is in een commerciële context geopenbaard. Bij louter commerciële uitingen bestaat een ruimere marge om een uiting zonder schending van de vrijheid van meningsuiting van de adverteerder niet in overeenstemming te achten met de goede smaak en het fatsoen dan bij politieke uitingen of uitingen die bijdragen aan een debat van publiek belang (vgl. EHRM 13 juli 2012, par. 61-62, NJ 2014, 39). De Commissie ziet geen aanleiding de uiting anders dan als louter commerciële uiting te beschouwen.
6.
Bij de inhoudelijke beoordeling van de bestreden uitingen stelt de Commissie voorop dat de uitingen dienen ter aanprijzing van herenkleding van Suit Supply. Hoewel het afbeelden van de vrouwen in de bestreden uitingen derhalve geen direct verband houdt met het aangeprezen product en kennelijk dient ter verhoging van de attentiewaarde van de uitingen, wordt dit op zichzelf genomen niet ontoelaatbaar geacht. Zo heeft het College van Beroep naar aanleiding van een eerdere reclamecampagne van Suit Supply geoordeeld dat het enkele afbeelden van een (schaars geklede) vrouw in reclame-uitingen voor herenkleding nog niet meebrengt dat reeds daardoor de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Dit neemt niet weg dat zich bijkomende feiten en omstandigheden kunnen voordoen die meebrengen dat een reclame-uiting alsnog ontoelaatbaar dient te worden geacht.
7.
In de onderhavige uiting is een deel van een vrouwenlichaam, van rug tot knieholtes, afgebeeld. De vrouw is gekleed in een bikinibroekje, dat iets naar beneden wordt getrokken door een klein afgebeelde, in pak geklede man die zich hangend met één hand aan het broekje vasthoudt. De man lijkt meer op een poppetje dan op een mens. Omdat de kleine man/het poppetje aan het bikinibroekje van de vrouw hangt, worden de billen van de vrouw deels zichtbaar. Het feit dat een klein deel van de billen van de vrouw bloot is, betekent op zich niet dat daardoor de grens is overschreden van hetgeen volgens huidige maatschappelijke opvattingen toelaatbaar is. Ook voor het overige geeft de uiting geen aanleiding tot het oordeel dat de uiting de grens van hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is te buiten gaat. Niet het lichaam van de vrouw, maar een kledingstuk van haar wordt gebruikt door de klein afgebeelde man/het poppetje dat met één hand aan het bikinibroekje van de vrouw is gehaakt. Er wordt geen ontoelaatbaar beeld opgeroepen van ongelijkheid of machtsverschil tussen de man en de vrouw. Naar het oordeel van de Commissie valt niet in te zien dat, zoals door klaagster aangevoerd, het trekken aan een bikinibroekje door een klein mannetje het zelfbeeld van vrouwen verlaagt of oproept tot geweld tegen vrouwen. Daarvoor acht de Commissie deze uiting te absurdistisch. Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat niet iedereen de uiting kan waarderen, leidt dit niet tot het oordeel dat de uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen. Ook het feit dat de uiting zich in de openbare ruimte bevindt, leidt de Commissie in dit geval niet tot een ander oordeel.
8.
Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.