Het College van Beroep [18 mei 2016]
De grieven
Suit Supply heeft beroep ingesteld voor zover het gaat om de overwegingen van de Commissie die dragend zijn voor het oordeel dat de uitingen die door Suit Supply worden aangeduid als uitingen A, B en C in strijd zijn met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Uiting A betreft de billboardposter die een fotomontage bevat van twee verkleind afgebeelde mannen die op de borsten van een vrouw in badpak zijn afgebeeld. Uiting B betreft de billboardposter die een fotomontage bevat waarbij een verkleind afgebeelde man zittend op de hals van een liggende vrouw is afgebeeld. Uiting C betreft de website van Suit Supply voor zover daarop een fotomontage is te zien van een verkleind afgebeelde man die schuin achter de billen van een liggende vrouw staat terwijl hij zijn vlakke rechterhand omhoog houdt. Suit Supply handhaaft hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd en voert de volgende grieven aan.
Grief 1.
De Commissie heeft ten onrechte de door Suit Supply overgelegde publiekspeilingen (‘polls’) niet betrokken in haar overwegingen. Bij de beoordeling van reclame-uitingen op grond van subjectieve normen, zoals de goede smaak en het fatsoen, stellen de Commissie en het College zich terughoudend op. Van geval tot geval wordt bekeken of volgens de huidige maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. De vereiste terughoudendheid brengt met zich dat de huidige maatschappelijke opvattingen absoluut leidend zijn. Niet het subjectieve oordeel van de Commissie of het College, maar hetgeen volgens de huidige maatschappelijke opvattingen betamelijk is, geeft bij subjectieve normen de doorslag. De Commissie heeft in de bestreden beslissing de vereiste terughoudendheid niet betracht. De door Suit Supply overgelegde polls geven blijk van de huidige maatschappelijke opvattingen over de uiting en wijzen uit dat een overgrote meerderheid van het publiek vindt dat de uiting ‘door de beugel kan’ en dat de norm voor wat behoorlijk is niet is overschreden. De Commissie heeft deze belangrijke indicatie van de huidige maatschappelijke opvattingen ten onrechte niet in haar overwegingen betrokken. Het grote aantal respondenten maakt de polls een betrouwbare steekproef van het publiek. Deze polls zijn uitgevoerd door drie landelijk actieve en onafhankelijke media waardoor zij niet zonder meer terzijde kunnen worden gelaten. Suit Supply verzoekt het College nadrukkelijk de polls in de overwegingen te betrekken en daaraan bij zijn oordeel doorslaggevend gewicht toe te kennen.
Grief 2.
De Commissie miskent dat de onderhavige uitingen een duidelijk humoristisch en absurdistisch karakter hebben. Dat is belangrijk, omdat dergelijke uitingen door het publiek eerder met een korrel zout zullen worden genomen. Voor zover de uitingen een ontoelaatbare lading zouden hebben (hetgeen Suit Supply betwist) zal het publiek die lading niet, althans in veel mindere mate, serieus nemen. In lijn hiermee heeft de Commissie in zijn beslissing in dossier 2016/00193D overwogen dat er geen ontoelaatbaar beeld wordt opgeroepen van ongelijkheid of machtsverschil tussen de man en de vrouw. Naar het oordeel van de Commissie valt niet in te zien dat het trekken aan een bikinibroekje door een klein mannetje het zelfbeeld van vrouwen verlaagt of oproept tot geweld tegen vrouwen. Daarvoor acht de Commissie deze uiting te absurdistisch. De uiting in dossier 2016/00193D was dus niet in strijd met de goede smaak en het fatsoen omdat deze met een korrel zout moest worden genomen. Het is dan een raadsel waarom de Commissie uitingen A, B en C kennelijk niet absurdistisch vindt. Alle uitingen binnen de campagne bevatten immers dezelfde elementen die deze uitingen absurdistisch maken, waaronder de verschillen in afmeting tussen de gigantische vrouwen en de minuscule mannetjes. Alle uitingen zijn overduidelijk surrealistisch. Toch betrekt de Commissie dit karakter niet in haar overwegingen. Dat maakt die overwegingen onbegrijpelijk. Waarom zou het publiek uitingen A, B en C wel serieus nemen, en de uiting in dossier 2016/00193D niet. Het humoristische en absurdistische karakter dient te worden meegenomen in de beoordeling nu de inhoud en vorm van de uitingen een vast onderdeel vormen van het door het College voorgeschreven beoordelingskader.
Grief 3.
De Commissie volgt ten onrechte een strengere lijn met betrekking tot man/vrouwverhoudingen in reclame. De Commissie lijkt impliciet uit te gaan van een wijziging in de maatschappelijke opvattingen, in die zin dat tegenwoordig in de Nederlandse maatschappij strenger wordt gedacht over man/vrouw-verhoudingen. Kennelijk hanteert de Commissie het criterium dat reclame te allen tijde zuivere gelijkwaardigheid tussen man en vrouw zou moeten tonen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt dit zeer strenge criterium niet te rijmen met eerdere beslissingen van de Commissie en met de gangbare reclamepraktijk in Nederland. Het lijkt alsof de Commissie bepaalt dat in reclame niet meer met de man/vrouwverhouding mag worden gespeeld. De regel is echter dat er aanzienlijke ruimte bestaat om met deze verhouding te spelen zolang de grens van het toelaatbare niet wordt overschreden. Het is gangbaar dat in reclame-uitingen waarin met de man/vrouw verhouding wordt gespeeld (zoals gebruikelijk is in reclame voor mode) humor en absurdisme ontbreken en zonder ironie blijk wordt gegeven van oude stereotypen in het nadeel van de positie van de vrouw. De onderhavige uitingen zijn echter duidelijk ‘tongue-in-cheek’. Zij bevatten een grote knipoog door hun humoristische en absurdistische aard. In de zaak over de ‘lnto the Blue-campagne’ van Suit Supply hanteerde de Commissie opeens een veel strenger criterium met betrekking tot naakt in buitenreclame. Het College overwoog echter dat voldoende aanwijzingen ontbraken om aan te nemen dat sprake is van een trend waarbij naakt in het straatbeeld minder gangbaar wordt. Ook hier geldt dat de huidige maatschappelijke opvattingen leidend zijn. Daar waar geïntimeerde nalaat concrete aanwijzingen aan te dragen met betrekking tot de maatschappelijke opvattingen over de uitingen, heeft Suit Supply dit wel gedaan. De door haar overgelegde polls geven een duidelijk en concreet beeld van de huidige maatschappelijke opvattingen ten aanzien daarvan. Deze kunnen volgens een overgrote meerderheid van het Nederlandse publíek door de beugel.
Grieven specifiek met betrekking tot uiting A
De Commissie overweegt ten aanzien van deze uiting onder meer dat de mannen zichtbaar plezier beleven aan de situatie, in tegenstelling tot de vrouw die haar gezicht gelaten heeft afgewend en de ogen heeft gesloten. Daarbij is er volgens de Commissie geen sprake van interactie tussen de mannen en de vrouw anders dan dat zij als speelobject dient. Van enige gelijkwaardigheid tussen man en vrouw is volgens de Commissie geen sprake, ondanks de forse verschillen in afmeting tussen de mannen en de vrouw. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, zijn deze overwegingen van de Commissie onbegrijpelijk. Het is onjuist dat de mannen zichtbaar plezier zouden beleven aan de situatie, en dat de vrouw haar gezicht “gelaten” zou hebben afgewend. De houding van de mannen getuigt eerder van een bepaalde hulpeloosheid. De vrouw is niet “gelaten”. Zij heeft juist een uitgesproken trotse houding en een tevreden gezichtsuitdrukking. De mannen zijn overgeleverd aan de vrouw, niet andersom. Dat de mannen de vrouw “als speelobject zouden gebruiken” is een volledig subjectieve interpretatie van de Commissie die Suit Supply betwist. Ten onrechte betrekt de Commissie het humoristische en absurdistische karakter van de uiting niet in haar overwegingen. Gezien de overduidelijke humoristische en absurdistische aard van de uiting zal de uiting met een korrel zout worden genomen. Wat het publiek ziet, zijn minuscule mannetjes die aan de grillen van de gigantische superieure vrouw zijn overgeleverd. Voor zover de uiting zou getuigen van enige ongelijkwaardigheid tussen man en vrouw in het nadeel van de vrouw (hetgeen Suit Supply nadrukkelijk betwist), dan zal die vermeende boodschap niet serieus worden genomen door het publiek. Het publiek is heel goed in staat om in te zien dat de uiting geen realistische weergave van de werkelijkheid is, noch zo is bedoeld. In ieder geval gaat in dit licht de constatering van de Commissie dat Suit Supply gebruik zou maken van “een afbeelding die afbreuk doet aan de lichamelijke integriteit van de vrouw” veel te ver.
Grieven specifiek met betrekking tot uiting B
De Commissie overweegt ten aanzien van deze uiting onder meer dat door de houding van de man, die met zijn rug tegen de borsten van de vrouw zit, met eén hand haar kin vasthoudt en zijn benen aan weerszijden van de hals van de vrouw houdt, hij de hals van de vrouw lijkt te omklemmen. Volgens de Commissie wordt de indruk gewekt dat de vrouw willoos is en de man de controle heeft. Van enige gelijkwaardigheid tussen man en vrouw is volgens de Commissie geen sprake, ondanks de forse verschillen in afmeting tussen de man, waardoor de uiting een beeld over vrouwen en de verhouding tussen mannen en vrouwen schetst dat niet in overeenstemming kan worden geacht met de huidige normen, die uitgaan van de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, zijn deze overwegingen van de Commissie onbegrijpelijk. De man zit niet met zijn rug tegen de borsten van de vrouw, hij leunt met zijn rechterelleboog tegen haar sleutelbeen. De man zit losjes op de overgang tussen sleutelbeen en hals van de vrouw, en “omklemt” niets. Hij probeert eerder zijn evenwicht te houden om te voorkomen dat hij valt. Volstrekt onduidelijk is hoe de indruk zou worden gewekt dat de man de controle heeft. Hij is, gezien de proporties, overgeleverd aan haar, en niet andersom. Ook hier betrekt de Commissie ten onrechte het humoristische en absurdistische karakter van de uiting niet in zijn overwegingen. Voor zover deze uiting zou getuigen van enige ongelijkwaardigheid tussen man en vrouw in het nadeel van de vrouw (hetgeen Suit Supply nadrukkelijk betwist), dan zal die vermeende boodschap niet serieus worden genomen door het publiek.
Grieven specifiek met betrekking tot uiting C
Uiting C staat uitsluitend op de website van Suit Supply en is niet gepubliceerd in buitenreclame. De wijze van openbaarmaking is ten onrechte niet meegenomen in de overwegingen van de Commissie. De Commissie overweegt ten onrechte dat de man die glimlachend naar het lichaam van de vrouw kijkt, duidelijk genoegen uitstraalt bij het kennelijke voornemen de vrouw een tik op haar bil te geven, waardoor de uiting, hoewel het lichaam van de vrouw groter is afgebeeld dan de man, de indruk geeft van superioriteit van de man en ondergeschiktheid van vrouw. Daarbij is volgens de Commissie geen sprake van een ridicule of humoristische situatie. De commissie oordeelt vervolgens ten onrechte dat het in uiting C geschetste beeld over vrouwen en de verhouding tussen mannen en vrouwen niet in overeenstemming met de huidige normen met betrekking tot gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, zijn deze overwegingen van de Commissie onbegrijpelijk. Hoe kan de vrouw ondergeschikt zijn aan de man wanneer zij hem met een tikje van haar krachtige vingers weg kan schieten als er iets zou gebeuren wat haar niet zint? Gezien de surrealistische, absurde proporties is wel degelijk sprake van een ridicuul en humoristisch beeld. Hier betrekt de Commissie het humoristische en absurdistische karakter van de uiting dus wel in zijn overwegingen, maar oordeelt ten onrechte dat geen sprake zou zijn van humor of absurdisme.
Voor zover deze uiting zou getuigen van enige ongelijkwaardigheid tussen man en vrouw in het nadeel van de vrouw (hetgeen Suit Supply nadrukkelijk betwist), dan zal die vermeende boodschap als gevolg van het humoristische en/of absurdistische karakter van de uiting niet serieus worden genomen door het publiek. De lichaamshouding van de vrouw, waaronder de positie van de hand op de heup, toont bovendien een duidelijk zelfverzekerde houding. Het valt dan ook niet in te zien hoe de afbeelding een “indruk van superioriteit van de man en ondergeschiktheid van de vrouw” zou moeten geven.
De mondelinge behandeling
Mr. Arayess licht het standpunt van Suit Supply toe mede aan de hand van een PowerPoint presentatie en overgelegde notities. Namens Suit Supply wordt verder onder meer meegedeeld dat zij niet betrokken was bij de polls waarop zij zich beroept. Deze polls zijn uitgevoerd door media met een groot bereik en hebben een overtuigende uitslag. Suit Supply kan niet aantonen dat de polls representatief zijn.
Het oordeel van het College
Algemeen
1. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2. In deze zaak wordt het toetsingskader gevormd door artikel 2 NRC voor zover het betreft de eis dat reclame in overeenstemming dient te zijn met de goede smaak en het fatsoen. De Commissie heeft specifiek aan deze bepaling getoetst en hiertegen is geen afzonderlijke grief ingediend. Het College geeft toepassing aan deze bepaling met inachtneming van de vrijheid van meningsuiting van Suit Supply. Dit uitgangspunt brengt mee dat Suit Supply kan worden aanbevolen om niet langer op de onderhavige wijze reclame te maken, indien dat noodzakelijk is in verband met een van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen, waaronder de bescherming van de gezondheid of de goede zeden en de bescherming van de rechten van anderen. Het College begrijpt de wens van geïntimeerde om in het straatbeeld en op internet gevrijwaard te blijven van de onderhavige uitingen als een beroep op deze aspecten.
3. Bij de beantwoording van de vraag of een uiting in overeenstemming is met de goede smaak en het fatsoen en, zo nee, of deze constatering en een eventuele aanbeveling noodzakelijk is of zijn in verband met de bescherming van de gezondheid of de goede zeden en de bescherming van de rechten van anderen, dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval. Daarbij dient in het algemeen in aanmerking te worden genomen de inhoud en de vorm van de uiting, de compositie van de uiting als geheel, de context waarin de uiting wordt getoond, de wijze van openbaarmaking (eventueel: het medium, de periode en de plaats waar de uiting wordt getoond), de effecten van de uiting op het publiek, en de gevolgen van een dergelijke constatering voor de adverteerder. Het College neemt hierbij in aanmerking dat bij louter commerciële uitingen, zoals de onderhavige, een ruimere marge bestaat om een uiting zonder schending van de vrijheid van meningsuiting van de adverteerder niet in overeenstemming te achten met de goede smaak en het fatsoen dan bij politieke uitingen of uitingen die bijdragen aan een debat van publiek belang (vgl. EHRM 13 juli 2012, par. 61-62, NJ 2014, 319).
4. Suit Supply beroept zich in de eerste plaats op polls waaruit volgens haar blijkt dat het grootste deel van de bevolking (ongeveer 70%) geen bezwaar tegen de onderhavige uitingen heeft. Het betreft een poll van www.bndestem.nl en een poll van www.metronieuws.nl. Beide polls maken deel uit van een artikel over reclamecampagnes van Suit Supply. Suit Supply heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze polls een betrouwbaar en representatief te achten antwoord geven op de vraag hoe volgens de huidige maatschappelijke opvattingen over de onderhavige uitingen wordt gedacht. Niet duidelijk is onder meer hoe de groep respondenten is samengesteld, hoe groot het aantal respondenten van de Metro poll is en welke invloed de bijbehorende artikelen op de poll hebben gehad. Derhalve kan niet reeds op basis van deze polls worden aangenomen dat de onderhavige uitingen in overeenstemming zijn met hetgeen naar hedendaagse maatstaven toelaatbaar is te achten, mede gelet op de hiervoor genoemde maatschappelijke belangen.
5. Uitgaande van het hiervoor weergegeven toetsingskader oordeelt het College ten aanzien van de afzonderlijke uitingen, die steeds dienen ter aanprijzing van herenkleding van Suit Supply, als volgt.
Ten aanzien van uiting A
6. Op de uiting zijn twee mannelijke modellen te zien. De mannen zijn half zittend, half liggend gefotografeerd. De ene man steekt twee armen vanaf zijn ellenbogen vooruit. De andere man steekt één arm half vooruit vanaf zijn ellenboog. De andere arm houdt hij enigszins langs zijn lichaam. De mannen zijn verkleind afgebeeld tegen de achtergrond van een vrouw in een badpak dat haar borsten onbedekt laat. De mannen zijn zo in de foto van de vrouw gemonteerd, dat zij haar borsten deels bedekken. De vrouw houdt haar handen in haar zij en heeft haar ogen gesloten. Haar hoofd houdt zij enigszins schuin en gedraaid. De uiting is op de openbare weg te zien geweest als abriposter ter promotie van de collectie van Suit Supply.
7. De klacht ziet niet op het feit dat in enige mate de borsten van de vrouw zijn te zien, maar betreft de compositie die het gevolg is van de fotomontage. Geïntimeerde geeft een specifieke invulling aan deze compositie, die door het College aldus wordt samengevat dat de vrouw volgens geïntimeerde als een lustobject wordt afgebeeld waarbij haar lichaam wordt gebruikt als “speelplaats” voor de mannen. Hierdoor is volgens geïntimeerde sprake van een uitnodiging om vrouwenlichamen ongevraagd voor het eigen plezier te gebruiken.
8. Het College acht het door Suit Supply voldoende aannemelijk gemaakt dat de compositie niet noopt tot de specifieke uitleg die geïntimeerde daaraan geeft. In dat kader is van belang dat duidelijk sprake is van een fotomontage met een absurd te achten resultaat dat niet is te herleiden tot een bepaalde, uit de compositie afleidbare verhaallijn. Niet duidelijk is hoe de mannen zijn beland in de positie waarin zij zijn afgebeeld, respectievelijk met welk doel zij zich daar bevinden en hoe zij hun situatie ervaren. Uit hun blikken en gebaren blijkt geen duidelijke emotie. De vrouw poseert op een wijze die geheel los lijkt te staan van de op haar lichaam afgebeelde mannen. Van een herkenbare seksuele context is geen sprake ondanks dat de mannen op de blote borsten van de vrouw zijn afgebeeld. In feite kan slechts worden geconstateerd dat de groot afgebeelde vrouw poseert met haar handen in haar zij en met haar blik afgewend, terwijl de relatief zeer klein afgebeelde mannen zich half zittend, half liggend op haar borsten bevinden.
9. Indien men de uiting zo uitlegt dat de mannen van de borsten van de vrouw afglijden, geldt dat de daarop volgende redenering dat de mannen dit doelbewust en tot hun eigen plezier doen feitelijk geen steun vindt in de uiting. Immers de uiting bevat geen specifieke aanwijzingen voor de aanname dat de mannen tot hun plezier gebruik maken van het lichaam van de vrouw en dat de vrouw zich gedwongen voelt om dit toe te laten. Voor zover men de uiting desondanks zo zou opvatten dat de mannen wel plezier beleven aan de situatie waarin zij zich bevinden, acht het College dit onvoldoende om de bestreden reclame-uiting, indien men in het straatbeeld daarmee wordt geconfronteerd, in strijd met artikel 2 NRC te achten. Het absurdistische karakter van de uiting staat in dit geval in de weg aan de gevolgtrekking dat sprake is van een reële situatie van misbruik van een vrouw(enlichaam). Evenmin kan worden gezegd dat de uiting een beeld verkondigt over (de positie van) de vrouw met een dusdanig negatieve strekking, dat dit voldoende rechtvaardiging kan bieden om Suit Supply aan te bevelen niet meer op de onderhavige wijze reclame te maken. Ten aanzien van deze uiting treffen de grieven doel en dient de klacht alsnog te worden afgewezen.
Ten aanzien van uiting B
10. Op deze uiting is een mannelijk model te zien die zit op de overgang tussen sleutelbeen en hals van een vrouw die op haar rug ligt. De man houdt zijn benen langs de hals van de vrouw en raakt haar kin aan. De vrouw houdt haar mond wijd open. Het College constateert dat de inleidende klacht is gebaseerd op de stelling dat het lijkt of de vrouw wordt gewurgd en dat de afbeelding een uitnodiging lijkt om een vrouwenlichaam ongevraagd voor eigen plezier te gebruiken. Ook in zoverre oordeelt het College dat de compositie niet noopt tot de specifieke uitleg die geïntimeerde daaraan geeft. In dat kader is van belang dat duidelijk sprake is van een fotomontage met een absurd te achten resultaat dat niet is te herleiden tot een bepaalde, uit de compositie afleidbare verhaallijn. Niet duidelijk is hoe de man is beland in de positie waarin hij is afgebeeld, respectievelijk met welk doel hij zich daar bevindt en hoe hij de situatie ervaart. Uit zijn blik en gebaren blijkt geen specifieke emotie. De vrouw toont geen duidelijke emotie en niet duidelijk is waarom zij haar mond wijd geopend heeft. Van een situatie van wurging is evident geen sprake. Evenmin kan worden gezegd dat uit de uiting duidelijk blijkt dat de man de vrouw misbruikt voor zijn eigen plezier.
11. Het absurdistische karakter van de uiting staat in dit geval in de weg aan de ge-volgtrekking dat sprake is van een reële situatie van misbruik van een vrouw(enlichaam). Evenmin kan worden gezegd dat de uiting een dusdanig negatief beeld verkondigt over (de positie van) de vrouw dat dit voldoende rechtvaardiging kan bieden om Suit Supply aan te bevelen niet meer op de onderhavige wijze reclame te maken. Ook ten aanzien van deze uiting treffen de grieven doel en dient de klacht alsnog te worden afgewezen.
Ten aanzien van uiting C
12. In uiting C is de achterzijde van het onderlichaam van een vrouw te zien vanaf haar rechterbovenbeen tot ongeveer haar taille. Hierdoor komen haar billen centraal en prominent in beeld. Zij draagt een wit broekje dat een deel van haar billen onbedekt laat. De vrouw ligt kennelijk half gedraaid en houdt haar linkerhand op haar linker bil. Links naast de vrouw staat een verkleind afgebeelde, glimlachende man gekleed in een kostuum. Hij houdt zijn vlakke rechterhand omhoog terwijl hij met zijn linkerhand de linker bil van de vrouw lijkt aan te raken. De compositie wijkt af van de andere uitingen doordat de man in uiting C actief en doelgericht contact met de vrouw lijkt te (gaan) maken. Suit Supply heeft niet weersproken dat dit contact inhoudt dat de man de vrouw een klap op haar linker bil gaat geven. Gelet op de nadruk die door de compositie op de billen van de vrouw en de houding van de man valt, bepaalt die interactie in belangrijke mate de totaalindruk van de reclame-uiting.
13. Het College oordeelt dat in uiting C sprake is van een vorm van interactie die een seksuele component heeft door de prominente afbeelding van de deels ontblote billen van de vrouw, die relatief zeer groot en opvallend in beeld komen, en de evidente suggestie dat de man deze aanraakt en daarop een klap zal gaan geven (‘spanking’). Het door een man aanraken van de billen van een vrouw en het geven van een klap daarop kan onder omstandigheden als een vorm van seksuele intimidatie en als strafbaar gedrag worden beschouwd.
14. Niet duidelijk is onder welke omstandigheden het gedrag in de uiting plaatsvindt. De houding van de vrouw biedt hierover geen uitsluitsel. Op grond van het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat sprake is van een situatie dat de man ongevraagd en op eigen initiatief de linker bil van de vrouw aanraakt en daarop bovendien een klap zal geven. Alsdan is sprake van ongewenst seksueel getint contact. Door de nadruk die op dit contact valt, zou de uiting aldus kunnen worden opgevat dat dergelijk gedrag als ‘normaal’ kan worden beschouwd. Naar het oordeel van het College komt hierdoor in uiting C een beeld naar voren dat niet in overeenstemming kan worden geacht met de goede smaak en het fatsoen. Het verspreiden van een reclame-uiting die uitdrukkelijk een vorm van ongewenst, mogelijk strafbaar gedrag met een seksuele component als normaal gedrag toont, kan maatschappelijk niet worden aanvaard nu dit kan bijdragen aan een ongewenste beeldvorming bij het publiek. Dat uiting C een absurdistische component heeft doordat de man veel kleiner is afgebeeld dan de vrouw, leidt niet tot een ander oordeel. Dit maakt het getoonde gedrag en dientengevolge de (beeldvorming die kan uitgaan van de) uiting immers niet minder ongewenst.
15. Op grond van het voorgaande acht het College, rekening houdend met de klacht en de beoordelingsmarge die in deze zaak bestaat, een aanbeveling noodzakelijk ter bescherming van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde goede zeden. Dat de uiting uitsluitend via internet wordt geopenbaard, brengt weliswaar mee dat de grenzen minder snel zijn overschreden dan indien deze, zoals bij uiting A en B het geval is, in het straatbeeld zou zijn gepubliceerd, maar het College acht uiting C, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dermate onwenselijk, dat deze uiting ook niet als reclame-uiting via internet behoort te worden verspreid. Niet valt in te zien bovendien dat Suit Supply wezenlijk wordt beperkt in de mogelijkheid haar producten aan te prijzen indien zij wordt aanbevolen niet meer op deze specifieke wijze reclame te maken.
16. Het College onderschrijft ten aanzien van uiting C dus het oordeel van de Commissie dat de uiting in strijd met artikel 2 NRC is, zij het op iets andere gronden. Derhalve wordt beslist als volgt.
De beslissing van het College van Beroep
Het College vernietigt de bestreden beslissing ten aanzien van de uitingen A en B en wijst ten aanzien van deze uitingen de klacht alsnog af.
Het College bevestigt de bestreden beslissing ten aanzien van uiting C met enige wijziging van gronden.
{Hieronder volgt de beslissing waartegen beroep is ingesteld]
De Reclame Code Commissie [15 maart 2016]
De bestreden reclame-uitingen
Het betreft de volgende uitingen op abriposters en/of op de website www.suitsupply.nl in het kader van adverteerders campagne ‘Suit Supply ToyBoys’. In de uitingen zijn de afbeeldingen niet van een begeleidende tekst voorzien, afgezien van de vermelding “SUITSUPPLY” in de linker bovenhoek.
A. Abriposter en uiting op de website
In de uiting is groot een vrouw afgebeeld, gekleed in een korset dat haar borsten bloot laat. De vrouw heeft haar gezicht met gesloten ogen opzij gedraaid en houdt haar handen in haar zij. Twee klein afgebeelde mannen, gekleed in vrijetijdskleding, zitten op de borsten van de vrouw of glijden daar vanaf.
B. Abriposter en uiting op de website
In de uiting zijn groot het gezicht en bovenlichaam van een in badpak geklede vrouw afgebeeld, die met gesloten ogen en open mond op de grond ligt. Op haar hals zit een klein afgebeelde, in pak geklede man. De rug van de man en zijn rechter bovenarm liggen tegen de bedekte borsten van de vrouw. Met zijn linkerhand houdt hij haar kin vast en zijn rechterhand houdt hij in de lucht. De man houdt zijn benen aan weerszijden van de hals van de vrouw.
C. Uiting op de website
In de uiting is groot het onderlichaam van een vrouw, op de rug gezien en gekleed in een klein bikinibroekje, afgebeeld. De vrouw ligt met een hand op haar bil. Achter de vrouw is een in pak geklede man afgebeeld. De man kijkt glimlachend naar het lichaam van de vrouw en lijkt met opgeheven hand klaar te staan om haar een klap op haar bil te geven.
D. Uiting op de website
In de uiting is een in pak geklede man afgebeeld, staand voor een groter afgebeelde, liggende vrouw die gekleed is in een badpak.
E. Uiting op de website
In de uiting is het gezicht van een liggende vrouw met gesloten ogen en geopende mond groot afgebeeld, terwijl een klein afgebeelde man, gekleed in een zwembroek, in haar mond duikt. Het bovenlichaam van de man bevindt zich vrijwel geheel in de mond van de vrouw.
F. Uiting op de website
In de uiting zijn het gezicht en de schouders van een vrouw afgebeeld die, met gesloten ogen en licht geopende mond, een klein afgebeelde, in pak geklede man in haar hand houdt ter hoogte van haar opzij gedraaide gezicht.
G. Uiting op de website
In de uiting is een vrouw, zichtbaar van haar hoofd tot haar middel, die gekleed is in een badpak, afgebeeld. Zij drijft met gesloten ogen in het water. Op haar lichaam, ter hoogte van haar borsten, ligt een klein afgebeelde man gekleed in een pak.
H. Uiting op de website
In de uiting is een vrouw, zichtbaar van haar hoofd tot haar middel, afgebeeld. Zij drijft met gesloten ogen en gekleed in een badpak dat haar borsten deels onbedekt laat, in het water. Met zijn hoofd en rug rustend tegen de kin en de hals van de vrouw zit een klein afgebeelde, in pak geklede man.
De klacht
De uitingen zijn aanstootgevend. Vrouwen worden als lustobject afgebeeld, waarbij hun lichaam wordt gebruikt als speelplaats voor mannen. Klaagster acht de uitingen in strijd met de artikelen 2, 3 en 4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Artikel 2 NRC bepaalt dat reclame in overeenstemming dient te zijn met de wet, de waarheid, de goede smaak en het fatsoen, onder welk artikel o.a. de bepalingen uit de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten vallen. Het gaat dan volgens klaagster vooral om discriminatie op grond van geslacht, maar ook om etnische afstamming, omdat in de campagne veel gebruik wordt gemaakt van donkere modellen. Volgens artikel 3 NRC mag reclame niet strijdig zijn met het algemeen belang, de openbare orde en de goede zeden. In artikel 4 NRC is bepaald dat reclame niet nodeloos kwetsend mag zijn, noch een bedreiging inhouden voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid. In het kader van artikel 4 NRC wijst klaagster specifiek op de afbeelding waarop het lijkt of een vrouw wordt gewurgd (uiting B) en op de afbeelding waarbij een man een vrouw op haar billen slaat (uiting C). Deze afbeeldingen lijken klaagster een uitnodiging om vrouwenlichamen ongevraagd voor het eigen plezier te gebruiken.
Het verweer
Het verweer wordt als volgt samengevat.
Adverteerders spring-summer reclamecampagne 2016 heet ‘ToyBoys’. In de reclame-uitingen van de campagne, waaronder de door klaagster bestreden uitingen, zijn mannen op ridicule wijze weergegeven als kinderlijke kleine speelpoppen van de als reuzen afgebeelde vrouwen. De reclame-uitingen zetten de mannen niet neer als playboy, maar als plaything. De uitingen hebben een duidelijk humoristisch en absurdistisch karakter. De campagne draait het stereotype in reclamecampagnes gericht op mannen om, door de mannen op humoristische en ridicule wijze neer te zetten als minuscule kinderlijke dwergen die denken dat ze nog wat voorstellen, maar geen enkele impact meer kunnen hebben op de als reuzen geportretteerde vrouwen.
Reclame-uitingen niet in strijd met artikel 2 (goede smaak en/of fatsoen) en 3 NRC
Adverteerder voert voorts het volgende aan. Voor wat betreft het beroep van klaagster op artikel 2 NRC (goede smaak en/of fatsoen) en artikel 3 NRC (algemeen belang, openbare orde en goede zeden) geldt dat volgens vaste rechtspraak de Commissie en het College van Beroep (CvB) zich bij toetsing aan deze artikelen terughoudend opstellen, gelet op het subjectieve karakter van de genoemde criteria.
Bij de beoordeling of een uiting in overeenstemming is met de goede smaak en/of het fatsoen dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waarbij in het algemeen in aanmerking worden genomen de inhoud en de vorm van de uiting, de compositie van de uiting als geheel, de context waarin de uiting wordt getoond, de wijze van openbaarmaking, de effecten van de uiting op het publiek en de gevolgen van een dergelijke constatering voor de adverteerder (zie beslissing CvB van 18 juni 2015 in dossier 2015/00171). Van belang is dat volgens vaste rechtspraak van het EHRM ook reclame-uitingen onder de bescherming van het door artikel 10 EVRM gewaarborgde grondrecht op vrijheid van meningsuiting vallen. Deze uitingsvrijheid kan op grond van artikel 10 lid 2 EVRM slechts worden onderworpen aan beperkingen die bij wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn ter bescherming van (o.m.) de goede zeden. De beperking dient proportioneel te zijn ten opzichte van het gediende belang. Adverteerder acht het daarom terecht dat de Commissie en het CvB zich terughoudend opstellen bij de invulling van subjectieve normen. In beslissingen over dergelijke normen wordt weliswaar in aanmerking genomen dat “bij louter commerciële uitingen een ruimere marge bestaat om een uiting zonder schending van de vrijheid van meningsuiting van de adverteerder niet in overeenstemming te achten met de goede smaak en het fatsoen dan bij politieke uitingen of uitingen die bijdragen aan een debat van publiek belang (vgl. EHRM 13 juli 2012, par. 61-62, NJ 2014, 39)” maar Suit Supply benadrukt dat deze uitspraak geen vrijbrief is voor de Commissie om per definitie een strengere toets te hanteren bij commerciële uitingen. Bovendien zijn de uitingen van Suit Supply niet “louter commercieel”, omdat ook de artistieke uitingsvrijheid van Carli Hermès, die de foto’s van deze uitingen heeft gemaakt, in het geding is.
Met betrekking tot de effecten van de uiting op het publiek merkt Suit Supply op dat de reclamecampagne duidelijk spraakmakend is. Uit een door dagblad BN/De Stem gehouden poll blijkt echter dat 73% van de 575 respondenten het oneens is met de stelling dat de door klaagster onder andere bestreden uiting genoemd onder A seksistisch zou zijn, en uit een op de website van dagblad Metro gehouden poll blijkt dat 70% vindt dat de reclamecampagnes van Suit Supply “prima kunnen”. Daarentegen zijn de gevolgen van een oordeel dat de uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen voor adverteerder verstrekkend, omdat Suit Supply in dat geval zou worden beperkt zich op deze wijze te uiten. Suit Supply vraagt daarom om een zorgvuldige en terughoudende toetsing per afzonderlijke uiting van de campagne.
Uiting A toont een titanenvrouw en twee dwergachtige mannetjes. De vrouw is sterk afgebeeld: haar gezichtsuitdrukking is trots, haar lichaamshouding (handen in de zij) duldt geen tegenspraak. Haar gespierde armen en schouders stralen kracht uit. De nietige mannetjes glijden of vallen onmachtig van haar lichaam af. De volstrekt onrealistische scène biedt een absurde, komische aanblik. De reclame-uiting geeft op humoristische wijze uiting aan de grondgedachte van de campagne: de vrouw overheerst de man. Dit blijkt uit de proporties van de afgebeelde figuren en is ook terug te zien in de lichaamshouding van de mannen, die geen schijn van kans maken tegen de machtige, reusachtige vrouw. De afbeelding laat niet zien dat de vrouw ondergeschikt is aan de man. Integendeel, de mannen zijn juist overgeleverd aan de grillen van de vrouw. Zij zijn speelpoppen van de vrouw, niet alleen door hun minuscule afmetingen ten opzichte van de vrouw, maar ook door de hautaine lichaamshouding en gezichtsuitdrukking van de vrouw. Zij is niet kwetsbaar en geen willoos werktuig, en laat niets toe wat haar niet zint.
Suit Supply ziet niet in hoe deze humoristische en absurdistische afbeelding de grenzen van het maatschappelijk toelaatbare zou overschrijden. Elementen die hierbij doorgaans een belangrijke rol spelen, zoals seksuele houdingen, de suggestie van seksuele handelingen of ontoelaatbaar naakt, komen in de uiting niet voor. Wel speelt een belangrijke rol dat de compositie niet realistisch is en bovendien een humoristische bedoeling heeft. De afbeelding illustreert mogelijk een ongelijkheid, maar dat is een ongelijkheid ten nadele van de dwergmannetjes. In dit geval is de man ondergeschikt aan de vrouw. Gelet op het voorgaande acht Suit Supply de uiting niet in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen.
Uiting B toont hoe een in pak gekleed, tamelijk onmachtig mannetje op de hals zit van een gigantische vrouw. Suit Supply kan niet meegaan in de redenering van klaagster dat in deze afbeelding de suggestie ligt besloten dat een vrouw wordt gewurgd. De uiting is onmiskenbaar absurdistisch-humoristisch. Er is op geen enkele manier sprake van uitoefening van kracht of geweld, of van angst of woede. De gezichtsuitdrukking van de vrouw is niet negatief te interpreteren. De vrouw, die veel groter is dan het mannetje, is duidelijk aan de macht. In de uiting komt geen seksuele houding, naakt of (suggestie van) seksuele handeling voor. Gezien het voorgaande is deze uiting volgens Suit Supply niet in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen.
Op uiting C is het onderlichaam van een titanenvrouw te zien. Hiernaast staat een dwergmannetje met opgeheven hand. Ook deze uiting is absurdistisch en humoristisch. De houding van de vrouw is uitdagend en bepalend, het initiatief ligt bij haar. Voor zover de uiting al zou kunnen worden opgevat als een verwijzing naar erotiek of seksualiteit, dan betekent dit op zichzelf niet dat de betreffende uiting ontoelaatbaar is. De vrouw is duidelijk krachtig afgebeeld, wat kan worden afgeleid uit de hand die zij zelfverzekerd op haar heup/bil zet. De vrouw is volledig in control, het mannetje valt in het niet bij haar. Van een uitnodiging om een vrouwenlichaam voor eigen plezier te gebruiken, zoals door klaagster gesteld, is geen sprake. De uiting spoort niet aan tot dergelijke handelingen. Om deze redenen is uiting C niet strijdig met de goede smaak en/of het fatsoen.
Klaagster heeft niet gemotiveerd waarom zij uiting D in strijd vindt met de goede smaak en/of het fatsoen. Deze uiting bevat een terughoudende afbeelding, die een liggende vrouw laat zien, gekleed in een badpak. Op de voorgrond staat een man in pak. De vrouw is een trotse reus, de man een piepkleine dwerg. Zowel de man als de vrouw is geheel gekleed. De uiting bevat geen enkele verwijzing naar erotiek of seksualiteit.
Op uiting E is te zien dat een van de dwergen wordt opgegeten door de reus. De man is de speelpop van de vrouw, die hem volledig in haar macht heeft. De verhoudingen zijn humoristisch en absurd weergegeven. Suit Supply kan dit niet rijmen met de toelichting van klaagster dat de vrouwen als “lustobject” worden afgebeeld, daarvan is geen sprake. De uiting is daarom volgens Suit Supply beslist niet in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen.
Uiting F laat een vrouw zien die een kleine man als speelpop tegen haar gezicht aan houdt. Ook deze uiting is absurdistisch en humoristisch. De man heeft geen enkele impact op de trotse reus, de man is gereduceerd van playboy tot plaything. Uiting F is niet in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen.
Op uiting G is een vrouw te zien, drijvend in een zwembad. In het midden van de afbeelding is een dwergachtige man te zien. Ook in deze uiting zijn de machtsverhoudingen heel duidelijk: de man klein en nietig, de vrouw een dominante reus. Het feit dat klaagster de uitingen niet kan waarderen, betekent niet dat deze in strijd zijn met de goede smaak en/of het fatsoen.
Uiting H is qua gedachte en opmaak gelijk aan uiting G. Te zien is hoe een vrouwelijk model in badpak in een zwembad drijft. Ze heeft een tevreden gezichtsuitdrukking. De vertoning is absurdistisch, humoristisch en niet realistisch. De veel kleinere man is een speelpop van de vrouw. Ook deze uiting is op geen enkele manier in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen.
Reclame-uitingen niet discriminerend
Volgens adverteerder stelt klaagster ten onrechte dat de uitingen discrimineren op grond van etnische afstamming omdat veel gebruik wordt gemaakt van donkere modellen. Discriminatie is een zware aantijging, waar zorgvuldig en met terughoudendheid naar gekeken dient te worden. Bij de beoordeling of sprake is van discriminatie speelt ook een rol of een negatief beeld wordt opgeroepen of bevestigd. Suit Supply ziet niet in hoe het afbeelden van een donker model racistisch of discriminerend zou zijn. Het is eerder racistisch om nooit donkere modellen af te beelden. Discriminatie draait om het anders behandelen of positioneren van personen op grond van hun afkomst of etniciteit. Van enige vorm van discriminatie is geen sprake. De reclame-uiting prijst de producten van Suit Supply aan en is er niet op gericht een bepaald denkbeeld over een groep personen te verspreiden of een onderscheid te maken naar afkomst of etniciteit. Ook bij de selectie van haar modellen maakt Suit Supply een dergelijk onderscheid niet. Door in de reclamecampagne modellen van diverse afkomst, etniciteit en achtergrond in te zetten houdt Suit Supply zich juist verre van discriminatie, racisme of enig ander onderscheid op dit punt. De modellen met een donkere huidskleur worden in deze campagne niet anders behandeld dan modellen met een blanke huid.
Reclame-uitingen niet nodeloos kwetsend en/of een gevaar voor de volksgezondheid.
Volgens adverteerder voert klaagster ten onrechte aan dat uiting B en uiting C in strijd zijn met artikel 4 NRC, omdat deze uitingen een uitnodiging zouden zijn om vrouwenlichamen ongevraagd voor het eigen plezier te gebruiken. Volgens Suit Supply zijn beide uitingen niet (nodeloos) kwetsend, nu de uitingen een niet-realistische vertoning laten zien van een dominante reuzenvrouw die speelt met een dwergachtige man. De vrouw is op respectvolle wijze afgebeeld. Suit Supply verwijst verder naar de hiervoor weergegeven bespreking van de uitingen in het kader van artikel 2 NRC.
Voor zover de klacht zo moet worden opgevat dat de uitingen volgens klaagster een bedreiging inhouden voor de geestelijke en/of lichamelijke volksgezondheid, merkt Suit Supply op dat volgens beslissingen van de Commissie voor strijdigheid met artikel 4 NRC in de reclame-uiting sprake moet zijn van een aansporend effect of een bepaalde aanzienlijke bedreiging. De uitingen B en C sporen niet aan tot gedrag dat een bedreiging voor de volksgezondheid tot gevolg kan hebben. Suit Supply verzoekt de Commissie om de klacht volledig af te wijzen.
De mondelinge behandeling
Het standpunt van adverteerder is, mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en een powerpoint presentatie, nader toegelicht.
Het oordeel van de Commissie
1. Vooropgesteld wordt dat de bestreden abriposters en uitingen op de website weliswaar alle deel uitmaken van één reclamecampagne, maar als afzonderlijke uitingen beschouwd moeten worden en ieder voor zich aan de bepalingen van de NRC dienen te voldoen. De Commissie beoordeelt daarom waar nodig de hiervoor met A t/m H aangeduide uitingen afzonderlijk.
2. De Commissie gaat ervan uit dat klaagster in de eerste plaats bezwaar maakt tegen de uitingen omdat klaagster deze in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 NRC.
3. De Commissie geeft toepassing aan de bepalingen dat een reclame-uiting in overeenstemming dient te zijn met de goede smaak en het fatsoen met inachtneming van de vrijheid van meningsuiting van de adverteerder die de uiting openbaart, in dit geval Suit Supply (vgl. College van Beroep 18 juni 2015, dossier 2015/00171). Een aanbeveling om niet langer reclame te maken op een wijze als in de bestreden uiting het geval is, dient daarom, voor zover hier van belang, in een democratische samenleving noodzakelijk te zijn in verband met een van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen, waaronder de bescherming van de gezondheid of de goede zeden en de bescherming van de rechten van anderen. De Commissie begrijpt klaagsters bezwaar tegen de uitingen als een beroep op de bescherming van de gezondheid of de goede zeden en de bescherming van rechten van anderen.
4. De Commissie volgt Suit Supply niet in haar standpunt dat een eventuele aanbeveling op grond van strijd met de goede smaak en/of het fatsoen (ook) een inbreuk op de artistieke uitingsvrijheid betekent van de fotograaf die de uitingen heeft vervaardigd. Suit Supply heeft daartoe aangevoerd dat de betreffende fotograaf de reclamecampagne als een middel ziet om zijn werk voor het grote publiek te exposeren. Dit argument treft geen doel. Nog daargelaten dat uit de uitingen niet blijkt wie de fotograaf is, heeft te gelden dat het werk van de fotograaf wordt geopenbaard in de vorm van reclame-uitingen voor Suit Supply, en als reclame onderhevig is aan de bepalingen van de Nederlandse Reclame Code.
5. Bij de beoordeling of een uiting in overeenstemming is met de goede smaak en het fatsoen dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waarbij in het algemeen in aanmerking worden genomen de inhoud en de vorm van de uiting, de compositie van de uiting als geheel, de context waarin de uiting wordt getoond, de wijze van openbaarmaking, de effecten van de uiting op het publiek en de gevolgen van een dergelijke constatering voor de adverteerder.
6. De bestreden uitingen, waarin herenkleding van Suit Supply wordt aangeprezen, zijn in een commerciële context geopenbaard. Bij louter commerciële uitingen bestaat een ruimere marge om een uiting zonder schending van de vrijheid van meningsuiting van de adverteerder niet in overeenstemming te achten met de goede smaak en het fatsoen dan bij politieke uitingen of uitingen die bijdragen aan een debat van publiek belang (vgl. EHRM 13 juli 2012, par. 61-62, NJ 2014, 39). De Commissie ziet geen aanleiding de uitingen anders dan als louter commerciële uitingen te beschouwen.
7. Bij de inhoudelijke beoordeling van de bestreden uitingen stelt de Commissie voorop dat de uitingen dienen ter aanprijzing van herenkleding van Suit Supply. Hoewel het afbeelden van de vrouwen in de bestreden uitingen derhalve geen direct verband houdt met het aangeprezen product en kennelijk dient ter verhoging van de attentiewaarde van de uitingen, wordt dit op zichzelf genomen niet ontoelaatbaar geacht. Zo heeft het College van Beroep naar aanleiding van een eerdere reclamecampagne van Suit Supply geoordeeld dat het enkele afbeelden van een (schaars geklede) vrouw in reclame-uitingen voor herenkleding nog niet meebrengt dat reeds daardoor de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Dit neemt niet weg dat zich bijkomende feiten en omstandigheden kunnen voordoen die meebrengen dat een reclame-uiting alsnog ontoelaatbaar dient te worden geacht.
Met betrekking tot de verschillende uitingen overweegt de Commissie als volgt.
Ad uiting A
8. De bestreden uiting bevat een combinatie van een schaars geklede vrouw en twee mannen die zo in de afbeelding zijn geprojecteerd, dat zij het lichaam van de vrouw als een speelobject lijken te gebruiken. De uiting wekt immers de indruk dat de twee mannen de (borsten van de) vrouw gebruiken als glijbaan. Zij beleven zichtbaar plezier aan de situatie, in tegenstelling tot de vrouw die haar gezicht gelaten heeft afgewend en de ogen heeft gesloten. De mannen tonen geen interactie met de vrouw anders dan dat zij als speelobject dient. In feite bestaat geen verschil met de situatie dat de mannen daadwerkelijk op een glijbaan zouden zijn afgebeeld. Naar het oordeel van de Commissie zal het publiek de uiting ook zo opvatten dat de mannen de vrouw als speelobject gebruiken. De diepere gedachten van adverteerder bij de afbeelding zullen het publiek, dat in het algemeen vluchtig kennis neemt van de uiting, immers ontgaan. Uitgaande hiervan oordeelt de Commissie dat adverteerder gebruik maakt van een afbeelding die afbreuk doet aan de lichamelijke integriteit van de vrouw. De vrouw wordt in de uiting gereduceerd tot een speelobject. Hierdoor lijkt de reclame-uiting niet uitsluitend herenkleding aan te prijzen, maar verkondigt deze ook een bepaald denkbeeld over vrouwen, gelet op de totale compositie waarin slechts op een onopvallende wijze herenkleding wordt aangeprezen. Van enige gelijkwaardigheid tussen man en vrouw is geen sprake, ondanks de forse verschillen in afmeting tussen de mannen en de vrouw. De Commissie oordeelt aldus dat de reclame-uiting een beeld over vrouwen en de verhouding tussen mannen en vrouwen schetst dat niet in overeenstemming met de huidige normen kan worden geacht. Deze normen gaan immers uit van de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. De Commissie acht het om die reden in strijd met de hedendaagse maatstaven van goede smaak en fatsoen om op een dergelijke wijze een vrouw in een reclame-uiting af te beelden. Dit oordeel geldt voor zowel de abriposter als de uiting op de website.
Ad uiting B
9. Hetzelfde oordeel geldt voor uiting B, waarin een in pak geklede man op de hals zit van een met gesloten ogen en open mond op de grond liggende vrouw. Door de houding van de man, die met zijn rug tegen de borsten van de vrouw zit, met één hand haar kin vasthoudt en zijn benen aan weerszijden van de hals van de vrouw houdt, lijkt de man de hals van de vrouw te omklemmen. De indruk wordt gewekt dat de vrouw willoos is en de man de controle heeft. Van enige gelijkwaardigheid tussen man en vrouw is geen sprake, ondanks de forse verschillen in afmeting tussen de man en de vrouw. De Commissie oordeelt daarom dat ook uiting B een beeld over vrouwen en de verhouding tussen mannen en vrouwen schetst dat niet in overeenstemming kan worden geacht met de huidige normen, die uitgaan van de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. De Commissie acht het om die reden in strijd met de hedendaagse maatstaven van goede smaak en fatsoen om op een dergelijke wijze een vrouw in een reclame-uiting af te beelden. Dit oordeel geldt voor zowel de abriposter als de uiting op de website.
Ad uiting C
10. In deze uiting op de website is het onderlichaam van een vrouw, op de rug gezien, en gekleed in een klein bikinibroekje, afgebeeld. Achter de vrouw staat een in pak geklede man met opgeheven hand. De man die glimlachend naar het lichaam van de vrouw kijkt, straalt duidelijk genoegen uit bij het kennelijke voornemen de vrouw een tik op haar bil te geven. Hoewel het lichaam van de vrouw groter is afgebeeld dan de man, geeft de afbeelding de indruk van superioriteit van de man en ondergeschiktheid van de vrouw. Van een ridicule of humoristische situatie is geen sprake. De Commissie is daarom van oordeel dat het in uiting C geschetste beeld over vrouwen en de verhouding tussen mannen en vrouwen niet in overeenstemming met de huidige normen met betrekking tot gelijkwaardigheid tussen man en vrouw kan worden geacht. De Commissie acht daarom uiting C in strijd met de hedendaagse maatstaven voor afbeelding van een vrouw in een reclame-uiting. Uiting C is daarmee in strijd met de goede smaak en het fatsoen in de zin van artikel 2 NRC.
11. Nu de uitingen A, B en C reeds op grond van strijd met artikel 2 NRC niet toelaatbaar zijn, kan buiten bespreking blijven of de uitingen tevens in strijd zijn met het bepaalde in artikel 4 NRC.
Ad uitingen D t/m H
12. De hiervoor met betrekking tot de uitingen A, B en C geconstateerde strijdigheid met artikel 2 NRC geldt niet voor de onder D t/m H beschreven uitingen. In deze uitingen zijn de vrouwen naar het oordeel van de Commissie met voldoende respect afgebeeld en is geen sprake van een ontoelaatbaar te achten ongelijke positie van de vrouw ten opzichte van de man. De Commissie acht deze uitingen ook niet nodeloos kwetsend en ze houden geen bedreiging in voor de geestelijke en/of lichamelijke volksgezondheid als bedoeld in artikel 4 NRC. De Commissie heeft er begrip voor dat niet iedereen de uitingen kan waarderen, maar dit leidt niet tot een ander oordeel.
13. Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing van de Reclame Code Commissie
De Commissie acht de met A, B en C aangeduide uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.