Het College van Beroep [31 mei 2022]
Samenvatting van het oordeel over de ontvankelijkheid van het beroep
Appellant heeft bij e-mail van 4 mei 2022 aan het secretariaat van het College meegedeeld dat hij tegen de beslissing van de Reclame Code Commissie beroep instelt, waarbij het beroep uitsluitend is gericht tegen het oordeel van de Commissie ten aanzien van de uiting die in de bestreden beslissing als nummer 3 is omschreven. De Commissie heeft uiting 3 in het dictum van haar uitspraak in strijd met artikel 3 MRC geacht en zij heeft geïntimeerde aanbevolen om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Niet kan worden gezegd dat appellant ten dele in het ongelijk is gesteld enkel omdat niet al zijn stellingen die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn klacht tegen uiting 3 doel hebben getroffen, nog los van de vraag in hoeverre appellant in dit verband zijn stellingen bij de Commissie heeft gehandhaafd. Herbeoordeling van die stellingen kan niet tot een andere eindbeslissing leiden. Aldus kan niet worden gezegd dat sprake is van een ten nadele van appellant gedane uitspraak van de Commissie in de zin van artikel 23 lid 1 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep. Het College verklaart appellant niet-ontvankelijk in het beroep.
[Hieronder volgt de belssing waartegen beroep is ingesteld]
De Reclame Code Commissie [21 april 2022]
De bestreden uitingen
Het betreft drie uitingen op de website www.eneco.nl, namelijk:
1. Een uiting op https://www.eneco.nl/over-ons/wat-we-doen/duurzame-bronnen/warmtebuffers/warmtebuffer-utrecht-rijnsweerd/. Daarin staat onder het kopje “Warmtebuffer in Utrecht Rijnsweerd” onder meer:
“Een warmtebuffer in Utrecht Rijnsweerd zorgt ervoor dat:
• er gas bespaard wordt en er minder CO2 uitgestoten wordt. Met een buffer kunnen we de warmtevraag opvangen wanneer deze ’s ochtends piekt.
• er meer klanten in Utrecht Rijnsweerd kunnen omschakelen naar stadswarmte nu Nederland van het aardgas af gaat.
• stadswarmte in Utrecht Rijnsweerd verder verduurzaamd kan worden door het toevoegen van nieuwe duurzame bronnen.”
2. Een uiting op https://www.eneco.nl/over-ons/samen-omschakelen/grootste-warmtepomp/. Daarin staat onder het kopje “Grootste warmtepomp verwarmt 10.000 huizen met warmte uit rioolwater” onder meer:
“Water is een enorme bron van duurzame warmte. Om die te winnen, ontwikkelt Eneco samen met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden bij de nieuwe waterzuiveringsinstallatie in Overvecht een 25 MW warmtepomp, de grootste in Nederland. Die voorziet als alles meezit vanaf 2022 circa 10.000 woningen van gasloze stadswarmte – met restwarmte uit rioolwater.”
3. Een uiting op https://www.eneco.nl/warmte-etiket/. Daarin staat onder meer:
“CO2-emissie3)
Uitstoot per geleverde GJ (kg CO2) 23,6
Reductie vergeleken met een woning op gas 60%
Totale jaarlijkse reductie (ton CO2) 96.788”.
De klacht
Tegen de verschillende uitingen heeft klager de volgende bezwaren:
Ad 1.
Eneco wil verspreid over Utrecht en Nieuwegein 5 warmtebuffers bouwen. In de warmtebuffer in Rijnsweerd zal circa 3000 m3 heet water worden opgeslagen. De warmtebuffer zal een isolatielaag krijgen van 20 cm. Het warmteverlies van deze buffer zal hierdoor circa 420 GJ per jaar bedragen. Dit is ongeveer gelijk aan de totale warmtevraag van 15 woningen en aan circa 20.000 kg extra CO2 emissie per jaar, waarbij de CO2 uitstoot per GJ gebaseerd is op “Eneco EMG verklaring”
aldus klager.
De inhoud van de 5 warmtebuffers zal variëren van 3000 tot 5000 m3. De totale extra CO2 emissie van de 5 buffers zal daardoor ruim 100.000 kg CO2 per jaar bedragen, zo stelt klager. Hij concludeert dat er geen sprake is van een besparing aan gas of van minder CO2 uitstoot; in de centrale op Lage Weide of in de hulpcentrales zal juist meer gas gestookt moeten worden om de buffer op temperatuur te brengen en te houden.
Ad 2.
De warmtepomp zal een thermisch vermogen hebben van 25 MW. Voordat de warmte de woningen bereikt, zal er minstens 20% aan warmte verloren gaan door de leidingen in de grond. Dit betekent dat er netto minder dan 20 MW aan de 10.000 woningen geleverd kan worden ofwel per woning minder dan 2 kW. Het is onwaarschijnlijk dat woningen in Overvecht (merendeels met bouwjaar vóór de 1e energiecrisis) met een vermogen van minder dan 2 kW kunnen worden warm gestookt en voorzien van warm tapwater.
Uit de (in de klacht afgedrukte) Infographic op de betreffende webpagina blijkt ook dat de warmte uit de warmtepomp nog in de hulpwarmtecentrale met gas naverwarmd zal worden tot een hogere temperatuur.
Klager concludeert dat er geen sprake is van 10.000 woningen op gasloze stadswarmte.
Ad 3.
Warmte-etiketten zijn bedoeld om voor (nieuwe en bestaande) klanten inzichtelijk te maken waarmee de warmte wordt opgewekt, en wat de CO2 uitstoot per GJ warmte en de besparing aan CO2 is. De in dit bezwaar bestreden cijfers hebben betrekking op het warmtenet Utrecht en Nieuwegein.
De uitstoot per geleverde GJ warmte zou 23,6 kg CO2 bedragen. In de door Eneco opgestelde en door het BCRG gecontroleerde EMG verklaring staat echter de forfaitaire waarde volgens tabel 5.3 van NTA 8800: 0,17 kg CO2 per kWh. Omgerekend naar GJ is dat een CO2 uitstoot van
47,2 g/GJ, aldus klager.
De waarde van 23,6 kg wordt niet onderbouwd. Zolang dat niet gebeurt door middel van een nieuwe EMG verklaring, moet worden aangenomen dat de waarde in de huidige gecontroleerde EMG verklaring de juiste is.
De reductie vergeleken met een woning op gas zou met een emissie van 23,6 kg CO2/GJ uitkomen op 60%. Hoe deze berekening tot stand gekomen is, wordt niet uitgelegd, maar voor
woningen op aardgas wordt kennelijk uitgegaan van een referentiewaarde van 59 kg CO2 per GJ warmte.
Ten opzichte van de CO2 uitstoot zoals opgenomen in de gecontroleerde EMG verklaring voor
Eneco stadswarmte wordt er met Eneco stadswarmte een besparing gerealiseerd van 20% in
plaats van 60%, zoals vermeld in het warmte-etiket. De totale jaarlijkse reductie aan CO2 komt hiermee uit op 32.262 ton in plaats van 96.788 ton, zoals vermeld op het warmte-etiket.
Het verweer
Met betrekking tot de verschillende bezwaren voert Eneco het volgende verweer.
Ad 1.
De warmtebuffers zorgen ervoor dat pieken en dalen in de warmtevraag worden uitgemiddeld. Als de warmtevraag laag is (bijvoorbeeld ’s nachts), geven de warmtebuffers de ruimte om meer met de aanwezige duurzame warmtebronnen te produceren en deze warmte op een later moment bij een hogere vraag te gebruiken. Door de warmtebuffers kunnen de duurzame warmtebronnen aldus een groter deel van de warmtevraag invullen en zo de inzet van de gasgestookte piekketel
beperken. Als gevolg hiervan daalt de CO2-emissie. Omdat de warmtebuffers goed geïsoleerd zijn, is dit besparingseffect veel groter dan het negatieve effect van het extra warmteverlies.
De temperatuur van de warmte van de Bio Warmte Installatie (BWI) en de combinatie van de BWI en de Warmtepomp Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) is hoog genoeg om zonder bijverwarming met gasgestookte ketelwarmte te worden opgeslagen, aldus Eneco.
Ad 2.
De warmte die wordt geproduceerd door de Warmtepomp Rioolwaterzuiveringsinstallatie Utrecht is geheel gasloos. De warmte die vrij komt in het proces van de waterzuiveringsinstallatie wordt met de warmtepomp geschikt gemaakt voor levering van warmte aan woningen. De door de warmtepomp geproduceerde warmte is warm genoeg om de warmte direct door te leveren aan woningen om deze te verwarmen. De warmtepomp zal geheel op groene stroom draaien en er zal geen (gasgestookte) naverwarming plaatsvinden met behulp van de hulpwarmtecentrale.
Het gemiddelde huishouden in Utrecht dat warmte ontvangt vanuit het stadswarmtenet Utrecht van Eneco ontvangt warmte uit een mix van verschillende warmtebronnen. Verwezen wordt naar het Warmte-etiket 2020 van Eneco. Voor wat betreft de duurzaamheidsplannen van Eneco als geheel verwijst adverteerder naar het One Planet Plan. De onderhavige uiting was bedoeld om aan
te geven dat de warmtepomp circa 10.000 woningen van gasloze warmte zou kunnen voorzien. Inmiddels is adverteerder bezig de tekst op de website aan te aanpassen als volgt:
“In totaal produceert de installatie ongeveer 400.000 gigajoule aan warmte per jaar. Dat is evenveel als de warmtevraag van circa 20.000 woningen”.
Ad 3.
De inhoud van de EMG verklaring kan niet één op één vergeleken worden met de inhoud van het Warmte-etiket, nu deze een verschillende berekeningsmethodiek hanteren en een ander doel dienen.
De EMG verklaring wordt gebruikt bij het bepalen van de energieprestatie van een gebouw en is opgesteld conform de NTA 8800. De verklaring toont een gewogen gemiddelde, geldend voor de toekomst. Om een negatieve bijstelling in de tijd te voorkomen, wordt een veiligheidsmarge aangehouden. De werkelijke prestatie zal veelal iets gunstiger zijn dan op de verklaring gerapporteerd. Voor de energie-input (bijvoorbeeld elektriciteit) gaat de verklaring uit van een
beleidsmatig vastgestelde energieprestatie (deze waarden staan in de norm).
De energieprestatie conform het Warmte-etiket is gebaseerd op de sinds 2021 verplichte
duurzaamheidsrapportage. Deze rapportage wordt opgesteld aan de hand van de rekenregels zoals bepaald in de Warmtewet. Het warmte-etiket toont het actuele resultaat van het voorafgaande jaar. Deze waarde zal in de tijd meer fluctueren, bijvoorbeeld als gevolg van een koudere winter, waar meer warmte met een gasgestookte hulpketel moet worden gemaakt. Voor de energie-input (bijvoorbeeld elektriciteit) worden de meest recente data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gehanteerd. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) rapporteert de uitgangspunten hiervoor op haar website.
Met de introductie van de NTA 8800 (1/1/2021) is het ook mogelijk geworden om een CO2-emissiewaarde te tonen op de EMG-verklaring. In het geval van de verklaring voor Utrecht-Nieuwegein (één van de eerste die op basis van deze norm werden opgesteld) is dit nog geen berekende waarde, maar een hoge forfaitaire waarde uit de norm, die dus niet specifiek is voor Utrecht.
Op grond van het voorgaande verzoekt adverteerder de Commissie de klacht af te wijzen.
De repliek
Klager heeft -samengevat- als volgt gerepliceerd.
Ad 1.
Eneco bestrijdt niet dat de warmtebuffers warmte verliezen. Warmte die verloren gaat, moet opgewekt worden en dat gaat gepaard met CO2 uitstoot.
Blijkens het verweer zullen de warmtebuffers deels met de gasgestookte piekketel worden verwarmd, hetgeen CO2 uitstoot tot gevolg heeft. Verder wordt de stelling dat de daling van de CO2 emissie veel groter is dan het effect van het extra warmteverlies niet onderbouwd met bewijsmateriaal, zoals een berekening, hetgeen op grond van artikel 3 van de Milieu Reclame Code (MRC) wel vereist is. Bij een dergelijke berekening dienen verschillende scenario’s
(met en zonder warmtebuffers) naast elkaar te worden vergeleken, om de eventuele CO2
reductie vast te kunnen stellen.
Ad 2.
Wat betreft de Warmtepomp rioolwaterzuivering Overvecht (hierna: de warmtepomp) moet onderscheid worden gemaakt tussen:
a. warmtevraag (eenheid bijvoorbeeld: kWh of GJ) en
b. vermogen van belang ten behoeve van piekvraag (eenheid bijvoorbeeld kW).
Ad a.
Volgens het verweer zal de warmtepomp ongeveer 400.000 GJ aan warmte produceren. Na 25% verlies van deze warmte door leidingverlies, resteert 300.000 GJ ter levering aan de eindverbruikers. Volgens gegevens uit 2015 levert Eneco ongeveer 40% van de warmte aan
huishoudens en 60% aan bedrijven. Hiervan uitgaande, zal 120.000 GJ aan woningen geleverd kunnen worden. Volgens voornoemde gegevens uit 2015 verbruiken woningen, aangesloten op het warmtenet, gemiddeld circa 27 GJ per jaar, hetgeen resulteert in 4.444 woningen.
Op de website van Eneco wordt inmiddels gesteld dat de warmteproductie van 400.000 GJ
evenveel is als de warmtevraag van 20.000 woningen. Deze berekening gaat voorbij aan het
leidingverlies van 25% en daarnaast is de gemiddelde warmtebehoefte per woning ook hoger dan 20 GJ.
Een andere benadering, aldus klager, is dat 400.000 GJ circa 10% van de totale warmteproductie van het warmtenet is, hetgeen overeenkomt met 5400 aansluitingen, zowel bedrijven als woningen.
Ad b.
Volgens de website van Eneco bedraagt de piekvraag van het hele warmtenet van Eneco Utrecht en Nieuwegein 585 MW (in 2012).
De warmtepomp levert 25 MW waarvan -na 25% leidingverlies- 18,75 MW aan vermogen resteert. Dit is 3,2% van de 585 MW piekvraag. Uitgaande van 54.000 aansluitingen, waarvan ca. 97% woningen, kunnen 1676 woningen in hun piekvraag van warmte worden voorzien door de warmtepomp. Omdat de woningen te allen tijde van warmte moeten worden voorzien, is de piekvraag maatgevend voor het aantal woningen dat van warmte kan worden voorzien. Dit betekent dat maximaal 1676 woningen door de warmtepomp van warmte kunnen worden voorzien, in plaats van 10.000 (laat staan 20.000) zoals vermeld op de website van Eneco.
Verder wordt volgens de website van Eneco aan de rioolwarmte een derde deel energie toegevoegd in de vorm van elektriciteit. Dat is de elektriciteit die de warmtepomp doet draaien. Elektriciteit wordt in Nederland voor een belangrijk deel opgewekt met aardgas, zo ook in de Eneco centrale op Lage Weide. Dit maakt deze stadswarmte allerminst gasloos, aldus klager.
Ten slotte staat in het verweer dat er geen naverwarming plaatsvindt van het warme water dat door de warmtepomp wordt geleverd. De maximale temperatuur die de warmtepomp volgens de
website van Eneco kan leveren varieert van 75 tot 83° Celsius. Vermoedelijk betekent dit 75°C in
de winter en 83°C in de zomer. In de leveringsvoorwaarden van Eneco staat echter dat de gegarandeerde minimum aanvoertemperatuur varieert van 100°C in de winter tot 70°C in de zomer. Daarnaast behoudt Eneco zich het recht voor om water te leveren van 110°C.
Dit betekent dat in de winterperiode wel degelijk naverwarmd zal moeten worden, om de
gegarandeerde minimum aanvoertemperatuur te kunnen realiseren. Uit de (in de klacht afgedrukte) Infographic valt op te maken dat het naverwarmen gebeurt door de gasgestookte
hulpcentrale. In de winter is de geleverde warmte hierdoor ook niet gasloos.
Ad 3.
In het verweer wordt de waarde van 23,6 kg CO2 per geleverde GJ niet onderbouwd. Er wordt gesteld dat het enige (gecontroleerde) document dat er wel is, niet het juiste document is.
Eneco verwijst naar een verplichte duurzaamheidsrapportage, maar voegt deze niet toe en vermeldt ook niet hoe deze is in te zien. Eneco is wettelijk verplicht deze duurzaamheidsrapportage te publiceren maar heeft dat tot nu toe, voor zover klager bekend, nagelaten. De CO2 emissie per GJ betreft een absolute claim, waarvoor volgens artikel 3 MRC zwaar bewijsmateriaal is vereist.
De dupliek
Adverteerder heeft -samengevat- als volgt gedupliceerd.
Ad 1.
Naar aanleiding van klagers opmerkingen over gedeeltelijke verwarming met de gasgestookte plekketel, met CO2 uitstoot als gevolg, reageert Eneco als volgt.
De warmtebuffers zullen in eerste instantie nog worden gevoed uit een mix van warmtebronnen, zoals restwarmte, duurzame warmte en gasgestookte bronnen. Een warmtebuffer is echter een randvoorwaarde voor het kunnen toevoegen van duurzame bronnen voor warmtelevering, zoals geothermie en aquathermie. Normaliter wordt de warmtepiekvraag mede ingevuld door de gasgestookte piekketel. Warmtebuffers zorgen ervoor dat op het moment dat de warmtevraag laag is, warmte vanuit duurzame warmtebronnen kan worden opgeslagen. Daardoor kunnen duurzame warmtebronnen een groter deel van de (piek) warmtevraag (gaan) invullen en daarmee de inzet van de gasgestookte piekketel beperken.
Voor het overige reageert Eneco als volgt.
In bijlage 1 bij de dupliek, ‘Impact buffers’, is adverteerders eerdere stelling, dat de positieve impact van de buffers op de CO2-emissie veel groter is dan de negatieve impact van het extra warmteverlies, onderbouwd. Uit de betreffende berekening volgt dat het besparende effect van de buffers (Lage Weide, MWKZ – KE, Rijnsweerd en Zuilenstein) circa 7.800 ton CO2/jaar bedraagt en dat het effect van warmteverlies van de buffers circa 60 ton CO2/jaar is. Het netto effect van de buffers bedraagt daarmee circa 7.740 ton CO2/jaar.
Voor de onderbouwing is gebruik gemaakt van leveranciersinformatie over het te verwachten verlies van de buffers, de rekenmethode die is voorgeschreven in de Warmtewet en die de basis vormt voor het warmte-etiket, en simulatieberekeningen om de samenstelling van de warmteproductie te kunnen bepalen. In deze simulaties wordt per uur op basis van de warmtevraag, de beschikbare warmtebronnen en de verwachte energieprijzen bepaald welke bronnen warmte zullen leveren en deze geven daarmee een zo goed mogelijk beeld van de te verwachten situatie.
Ad 2.
Op haar website stelt Eneco: “In totaal produceert de installatie ongeveer 400.000 gigajoule
aan warmte per jaar. Dat is evenveel als de warmtevraag van circa 20.000* woningen”, waarbij de asterisk aangeeft dat dit getal afhankelijk is van het aantal draai-uren van de warmtepomp. De uiting op de website is enkel bedoeld om de lezers een gevoel te geven over de hoeveelheid warmte die de RWZI warmtepomp zal gaan produceren (‘ongeveer’ en ‘circa’).
De RWZI warmtepomp dient nog gerealiseerd te worden. Daarmee is de berekening van de warmteproductie en het bepalen van de warmtevraag nog afhankelijk van een aantal
onzekerheden in de toekomst. Het productiegetal is afhankelijk van het aantal mogelijke vollasturen en dit laatste is weer afhankelijk van de toekomstige gas- en elektriciteitsprijzen, en de kosten voor CO2. De genoemde getallen betreffen derhalve geschatte getallen voor de toekomst. Oorspronkelijk zou de productie van de RWZI warmtepomp naar verwachting ongeveer 400.000 GJ p/j zijn, maar inmiddels zijn de afspraken met de leveranciers bijgesteld naar een verwacht productiegetal van ongeveer 600.000GJ p/j. Uitgaande van een gemiddeld (toekomstig) jaarverbruik van 30 GJ per woning (in Utrecht/Nieuwegein) komt men uit op circa 20.000
woningen, aldus adverteerder.
Eneco werkt toe naar een duurzame en volledig CO2-vrije warmtelevering in 2035 voor alle Eneco warmteklanten. In haar verweer stelde zij: “De warmtepomp zelf zal geheel op groene stroom
draaien en er zal geen (gasgestookte) naverwarming plaats vinden met behulp van de hulpwarmtecentrale”.
De warmtepomp van de RWZI is gekoppeld aan het openbare net. Het klopt dat een deel van Nederlandse elektriciteitsproductie nog uit fossiele bronnen komt. Dit wordt door Eneco echter ondervangen door voor de RWZI warmtepomp groene stroom in te kopen. Duurzaam geproduceerde energie krijgt een Garantie van Oorsprong (GVO). Elke MWh groene stroom staat garant voor een GVO certificaat. Tegenover elke geleverde hoeveelheid groene stroom, beschikt Eneco dus over evenzovele GVO’s. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op groene stroom. De ACM vergelijkt de geleverde groene stroom
volgens de gegevens van de energieleveranciers, waaronder de Eneco (stroom)leveranciers, met de door die individuele energieleverancier afgeboekte GvO’s. Als een stroomleverancier over de benodigde GVO certificaten beschikt, mag deze stroom aangemerkt worden als duurzaam opgewekte energie.
Ten slotte merkt Eneco op dat de warmte die zal worden geproduceerd met de RWZI warmtepomp niet zal worden naverwarmd met behulp van de gasgestookte hulpwarmtecentrale. Dit zou ook niet stroken met de duurzaamheidsdoelstellingen van Eneco, zo stelt zij.
Ad 3.
Voor de onderbouwing van de uitstoot van 23,6 kg CO2 verwijst adverteerder naar de als bijlage 2 bij de dupliek overgelegde ‘duurzaamheidsrapportage Eneco warmtenetten Utrecht-Nieuwegein 2020’, die op aanvraag ter inzage ligt op het kantoor van Eneco. Deze informatie wordt jaarlijks gedeeld met de ACM. In 2019 heeft TNO de (sindsdien ongewijzigde) berekeningsmethodiek van Eneco gecontroleerd en daarin zijn geen onjuistheden gevonden.
De onderbouwing voor de berekening is in het kort als volgt:
? Totale CO2 emissie = 65.563.382 kg / jaar
? Warmte afname = 2.780.855 GJth / jaar
? 65.563.382 kg / jaar / 2.780.855 GJth / jaar = 23,58 kg CO2.
De mondelinge behandeling
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Op die toelichting zal worden teruggekomen in het oordeel.
Het oordeel van de Commissie
Over de verschillende bestreden uitingen oordeelt de Commissie als volgt.
Ad 1.
De klacht tegen uiting 1 komt erop neer dat klager bestrijdt dat “Een warmtebuffer in Utrecht Rijnsweerd” ervoor zorgt dat “er gas bespaard wordt en er minder CO2 uitgestoten wordt”. Hij voert hiertoe aan dat de buffer zodanig warmteverlies met zich zal brengen, dat er sprake is van extra CO2 emissie.
In reactie hierop heeft adverteerder meegedeeld dat als de warmtevraag laag is, warmtebuffers de ruimte geven om meer met de aanwezige duurzame warmtebronnen te produceren en deze warmte op een later moment bij een hogere vraag te gebruiken, waardoor de inzet van de gasgestookte piekketel kan worden beperkt. Als gevolg hiervan daalt de CO2-emissie, zo heeft adverteerder bij verweer gesteld. Zij heeft hieraan toegevoegd dat omdat de warmtebuffers goed geïsoleerd zijn, het besparingseffect (veel) groter is dan het negatieve effect van het extra warmteverlies. Bij dupliek heeft adverteerder haar standpunt nader onderbouwd, door te verwijzen naar de bij dupliek overgelegde bijlage “Impact buffers op CO2-emissie” en deze bijlage toe te lichten. Onderaan deze bijlage is onder het kopje “Winst warmtebuffers” een “bruto winst buffers (ton)” van 7.809 vermeld, en -onder de streep- na aftrek van een “CO2-emissie gerelateerd aan warmteverlies (ton)” van “62”: een “netto winst buffers (ton)” van “7.747”.
Ter zitting heeft klager de juistheid van voornoemde cijfers betreffende “Winst warmtebuffers” niet, althans niet voldoende weersproken. Hij heeft bijvoorbeeld geen andere cijfers overgelegd.
Gelet op het bovenstaande acht de Commissie dit onderdeel van de klacht ongegrond.
Het ter zitting door klager ingenomen standpunt dat in de huidige situatie voldoende warmte geleverd kan worden zonder buffers, en dat buffers worden ingezet om bedrijfseconomische redenen, die volgens klager “niets met CO2 besparing door de buffers van doen hebben”, maakt het oordeel van de Commissie zonder meer niet anders.
Ad 2.
Klager heeft de juistheid van de mededelingen “Grootste warmtepomp verwarmt 10.000 huizen met warmte uit rioolwater” en (over die warmtepomp:) “Die voorziet als alles meezit vanaf 2022 circa 10.000 woningen van gasloze stadswarmte – met restwarmte uit rioolwater” gemotiveerd bestreden. Op basis van verschillende berekeningen komt klager uit op lagere aantallen huizen die met de warmtepomp zouden kunnen worden verwarmd en volgens hem is er geen sprake van gasloze stadswarmte.
Het lag op de weg van adverteerder om de juistheid van voornoemde mededelingen aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder daarin niet geslaagd.
Bij verweer respectievelijk dupliek heeft zij gewezen op een aanpassing van de tekst op de website, als volgt: “In totaal produceert de installatie ongeveer 400.000 gigajoule aan warmte per jaar. Dat is evenveel als de warmtevraag van circa 20.000 woningen” en op een bijstelling van “de afspraken met de leveranciers” naar een “verwacht productiegetal van ongeveer 600.000 GJ p/j”. Adverteerder heeft echter niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een berekening, dat de thans bestreden mededeling “Grootste warmtepomp verwarmt 10.000 huizen met warmte uit rioolwater” juist is. Verder heeft adverteerder ter zitting meegedeeld dat de zinsnede “gasloze stadswarmte” niet juist is en dat de betreffende tekst inmiddels is verwijderd.
Nu adverteerder de juistheid van bovengenoemde mededelingen niet heeft aangetoond, is de bestreden uiting, die moet worden aangemerkt als een milieuclaim als bedoeld in artikel 1 MRC, in strijd met artikel 3 MRC. Deze bepaling luidt:
“Alle milieuclaims dienen aantoonbaar juist te zijn. De bewijslast rust op de adverteerder. Naarmate de milieuclaims absoluter zijn geformuleerd, worden zwaardere eisen gesteld aan het bewijsmateriaal”.
Ad 3.
Ter zitting heeft klager meegedeeld dat de kern van zijn bezwaar tegen uiting 3 de mededeling “Reductie vergeleken met een woning op gas 60%” (en de hieruit voortvloeiende mededeling “Totale jaarlijkse reductie (ton CO2) 96.788” betreft.
In dit verband heeft hij, onder verwijzing naar een citaat uit een publicatie van Eneco, gesteld dat individuele woningen meestal aangesloten zijn op een secundair net. Als de bestreden uiting zou worden beperkt tot de vermelding “Uitstoot per geleverde GJ (kg CO2) 23,6”, zou klager daar geen bezwaar meer tegen hebben.
In reactie hierop is namens adverteerder meegedeeld dat in de bestreden uiting staat: “Reductie vergeleken met een woning op gas”, maar dat hier, in plaats van “een woning op gas”, bedoeld is: “een woning met een gemiddelde cv-ketel”.
Gelet hierop heeft adverteerder de juistheid van de mededeling “Reductie vergeleken met een woning op gas 60%” (en de hieruit voortvloeiende mededeling “Totale jaarlijkse reductie (ton CO2) 96.788” niet aangetoond. In zoverre is de bestreden uiting, die moet worden aangemerkt als een milieuclaim als bedoeld in artikel 1 MRC, in strijd met artikel 3 MRC.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing van de Reclame Code Commissie
Gelet op het oordeel onder Ad 2 en Ad 3 acht de Commissie uiting 2 respectievelijk uiting 3 in strijd met artikel 3 MRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Voor het overige wijst zij de klacht af.