Omschrijving:Het betreft een in een vensterenveloppe verzonden ongeadresseerde mailing “verspreid door TPG Post”, afkomstig van het Nederlands Muntkantoor. |
De klacht(in dossier A) Door middel van een officieel aandoende enquête wordt men ertoe verleid een bestelling te plaatsen. Niet duidelijk is dat het in werkelijkheid niet om een enquête gaat maar om een poging de ontvanger van de mailing tot een aankoop te bewegen. Op pagina 4 staat:”Ja, ik ontvang graag mijn persoonlijke dankpakket!, maar dit blijkt te zijn gekoppeld aan een bestelling, gezien de mededeling “Met uw bestelling verzekert u zich van het recht op de actuele nieuwe uitgaven van de editie “Euro-Gedenkmuntensets” tegen de actuele voordeelprijs van € 30,92 tot € 49,92 (momenteel 82 stuks)”.Omdat in de uiting alleen een antwoordnummer staat, is deze in strijd met artikel 2 van de Code Brievenbusreclame, Huissampling en Direct Respons Advertising (CBR), Tevens is de uiting in strijd met artikel 3 CBR, omdat deze onduidelijk is. De enquête blijkt een bestelformulier te zijn. Tot slot stelt klager dat de uiting in strijd is met artikel 7 CBR, nu het een ongevraagde zending betreft. De klacht(in dossier B) Onder het mom van een enquête met een cadeau waarvoor men ‘slechts’ verpakkings-en verzendkosten moet betalen, gaat men een verbintenis aan om tegen betaling een collectie euromunten te verzamelen. Gelet hierop is de uiting in strijd met de artikelen 2, 7 en 10 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en met artikel 7 van de Code Brievenbusreclame, Huissampling en Direct Respons Advertising (CBR). |
Het verweer Adverteerder heeft -voor zover van belang voor deze zaak- het volgende verweer gevoerd. Klanten die zich de moeite hebben getroost om de vragenlijst in te vullen, worden beloond met een pakket ter waarde van 40 tot 50 euro, deels gratis, deels tegen een kleine vergoeding. Voorts bieden wij klanten onze verzamelservice. Wie dat wil, ontvangt een nieuw item uit de collectie en wie daarover niet tevreden is, kan dit zonder enige verplichting terugsturen. Dit staat ook in de bestelcoupons en in de voorwaarden die bij een bestelling zijn gevoegd. De begeleidende consumenteninformatie voldoet aan de wettelijke eisen. |
Het oordeel van de Commissie Uit de mailing blijkt niet, althans onvoldoende duidelijk dat indien men de enquête heeft ingevuld en deze retourneert, men niet alleen het dankpakket desgewenst ontvangt maar daarmee ook een bestelling plaatst, te weten “(…) de actuele nieuwe uitgaven van de editie “Euro-Gedenkmuntensets” tegen de actuele voordeelprijs van € 30,92 tot € 49,92 (momenteel 82 stuks)”. In de uit vier pagina’s bestaande tekst is echter niet eerder over een bestelling gesproken. Bovendien blijkt uit de mededeling “(…) voordeelprijs € 30,92 tot € 49,92 (momenteel 82 stuks)” niet duidelijk wat de bestelling precies inhoudt. Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de uiting onduidelijk en daardoor misleidend en om die reden in strijd met artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en met artikel 3 CBR. Dat men, naar ook in de mailing is vermeld, de mogelijkheid heeft de munten zonder verplichtingen te retourneren, leidt niet tot een ander oordeel. De mailing die wordt aangeduid als een “DeskundigeN Enquête 2007” maar die niet alleen een vragenlijst behelst maar die, bij retournering daarvan tevens resulteert in een bestelling, dient om die reden mede te worden aangemerkt als een reclame-uiting. De mailing is echter niet duidelijk als zodanig herkenbaar, zodat deze in strijd is met artikel 10 NRC. Ingevolge artikel 2 CBR dienen naam en adres van de opdrachtgever in de uiting voor te komen en kan niet worden volstaan met vermelding van het postbusnummer. Gelet hierop acht de Commissie de uiting, waarin alleen het antwoordnummer van adverteerder is vermeld, in strijd met artikel 2 CBR. Niet kan worden geoordeeld dat de uiting is strijd is met artikel 2 NRC. Aangezien aan klager alleen de gewraakte mailing is toegestuurd en hem (nog) geen goederen zijn toegestuurd, kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van strijd met artikel 7 CBR . Gelet op de ernst van de misleiding heeft de Commissie het in het algemeen belang geoordeeld de uitspraak openbaar te maken. |
De beslissingOp grond van het vorenstaande acht de Commissie de uiting in strijd met de artikelen 7 en 10 NRC en de artikelen 2 en 3 CBR en beveelt zij adverteerder aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
|
Regeling: artikelen 7 en 10 NRC CBR art. 2 CBR art. 3 |
De mondelinge behandeling Mr. Vles heeft het standpunt van het Muntkantoor nader toegelicht.
|
Het “beroepschrift” Het “beroepschrift” kan als volgt worden samengevat. De beslissingen zijn op 8 maart 2007 om 17.05 uur per fax toegestuurd aan het Muntkantoor. Daarbij is gebruik gemaakt van een faxnummer dat nooit door het Muntkantoor bij de behandeling van de zaak aan de Commissie is meegedeeld als een nummer door middel waarvan in dit dossier met haar contact kon worden gelegd. In de e-mail van 1 maart 2007 van Patrick Peters, de bedrijfsjurist van het Muntkantoor aan de Commissie staat duidelijk een ander faxnummer waarop adverteerder in verband met de behandeling van de klacht bereikt kon worden. Hoewel de beslissingen van de Commissie en het College van groot belang zijn voor het maken van reclame in Nederland kent de Stichting Reclame Code (SRC) geen openbaar gemaakte éénvormige procedureregels die zij aan klagers en verweerders verspreidt, of waarvan deze op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen. De in de informatiebrochure van SRC vastgelegde procedureregels zijn niet altijd even duidelijk en vaak voor meerdere interpretaties vatbaar, zo ook de regels met betrekking tot de appeltermijn. Over de appeltermijn wordt onder meer, zowel in de brochure als in de uitspraak, gesteld: “binnen 14 dagen na dagtekening van de uitspraak”. Nu ook klachten tegen buitenlandse ondernemingen worden behandeld, heeft deze strikte 14-dagen termijn tot gevolg dat er een ontoelaatbaar onderscheid wordt gemaakt tussen wel en niet in Nederland gevestigde ondernemingen, voor welke laatste ondernemingen de beroepstermijn -uitgaande van communicatie per klassieke postale weg- de beroepstermijn in de praktijk korter is. Zo werden de onderhavige beslissingen verzonden op 8 maart 2007 en ontvangen op 14 maart 2007. Daar komt bij dat blijkens de beslissingen het beroepschrift via klassieke postale weg moet worden verzonden, namelijk naar een postbusnummer. Om het Muntkantoor haar beroep te ontzeggen, nu dit niet ontvangen is op 22 maart 2007, doch op 23 maart 2007, lijkt onder de gegeven omstandigheden niet redelijk noch billijk. |
Het oordeel van het CollegeOp 8 maart 2007 zijn de beslissingen van de Commissie Wat betreft de stelling van het Muntkantoor dat het beroepschrift naar een postbus moet worden gezonden, overweegt het College dat in de uitspraken van de Commissie is vermeld: “Het beroepschrift dient binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak in het bezit te zijn van het College van Beroep, postbus 75684, 1070 AR AMSTERDAM”. Deze mededeling laat onverlet dat een beroepschrift ook per fax kan worden ingediend, hetgeen in de praktijk -met het oog op de beroepstermijn- veelvuldig gebeurt. Vervolgens kan desgewenst uitstel worden verleend voor het indienen van de gronden van het beroep. Niet kan worden geoordeeld dat de regel met betrekking tot de beroepstermijn in dit geval anders dan gebruikelijk is uitgelegd. Ter vergadering heeft het Muntkantoor gesteld dat hoewel het College zich in dit geval uitsluitend over de ontvankelijkheid buigt, het wenselijk lijkt dat het College zich inhoudelijk ten minste over één punt uitlaat, en wel het feit dat de Commissie op 8 maart 2007 heeft besloten haar aanbevelingen openbaar te maken, maar toen nog niet wist dat in de weken daarna in de pers de nodige aandacht zou worden besteed aan de beslissingen van de Commissie, dit naar aanleiding van persberichten van de Consumentenbond en de Consumentenautoriteit. Het Muntkantoor vraagt zich af of het redelijk is de beslissingen van de Commissie op een later tijdstip openbaar te maken en of een dergelijke publicatie niet als een dubbele straf moet worden beschouwd. Ter vergadering heeft het Muntkantoor zich beroepen op jurisprudentie van de Raad voor de Journalistiek waarbij overschrijding van de beroepstermijn niet fataal werd geacht. Deze jurisprudentie acht het College niet van belang voor de beantwoording van de vraag of een appellant in een procedure bij het College van Beroep van de Stichting Reclame Code ontvankelijk in het beroep, indien de beroepstermijn wordt overschreden. Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
|
De beslissingHet College acht het Muntkantoor niet-ontvankelijk in het beroep. |