a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

(Gemotoriseerd) vervoer

Dossiernr:

2012/01075

Datum:

29-01-2013

Uitspraak:

VT (=voorzitterstoewijzing)

Product/dienst:

(Gemotoriseerd) vervoer

Motivatie:

Misl. Ontbrekende informatie

Medium:

Radio

De bestreden reclame-uitingen

 

Het betreft de televisie- en radiocommercial voor de (nieuwe) Peugeot 107.

 

In de televisiecommercial wordt onder meer gezegd:

“Gelukkig kun je de deals van Peugeot écht niet missen. Want met de btw-actie en de fifty-fiftydeal en alle andere acties is de 107 er nu vanaf 3.199 euro. Kijk voor de voorwaarden op peugeot.nl.”

In beeld verschijnt ondertussen de volgende tekst:

“Peugeot 107 Access

  Incl. acties en 50/50-deal

  vanaf

  € 3.199

  U betaalt de rest in 2014”.

 

In de radiocommercial wordt, na opsomming van een aantal van de “107 redenen om de nieuwe Peugeot 107 te kopen” die “allemaal op onze website staan”, het volgende gezegd:

“En dan tellen we deze scherpe aanbieding niet eens mee. Want u rijdt de nieuwe 107 al vanaf 3.345 euro met de fifty-fiftydeal inclusief inruilpremie. U betaalt de rest pas in 2014. Ga dus snel naar de Peugeotdealer voor een proefrit. Let op! Geld lenen kost geld.”

 

De klacht

 

In de commercials wordt meegedeeld dat men al een Peugeot 107 rijdt vanaf € 3.199,- met betaling van de andere helft in 2014. Naar aanleiding van deze aanbieding is klager naar de Peugeotdealer gegaan, waar hem werd meegedeeld dat sprake is van verschillende bijkomende kosten. Daardoor is ook het goedkoopste model van de 107 niet te koop voor de genoemde prijs van € 3.199,- nu en de rest in 2014. Blijkens de voor klager opgemaakte offerte kwam de prijs voor het goedkoopste model van de Peugeot 107 uit op ruim 8.000 euro. Klager acht de reclame een lokkertje.

 

Het verweer

 

De bestreden televisie- en radiocommercial kunnen niet worden gezien als een uitnodiging tot aankoop. Daarvoor is volgens adverteerder doorslaggevend of de informatie in de reclame-uiting en de genoemde prijs voor de consument volstaan om een besluit over een aankoop te nemen. Een consument zal een beslissing tot aankoop van een auto laten afhangen van een aantal factoren, waaronder opties en uitvoering van een model. De voor de reclame gebruikte media zijn niet geschikt om al deze extra informatie te vermelden.

De essentiële informatie over de prijs en de voorwaarden van de tijdelijke actie zijn te vinden op adverteerders website of kunnen worden opgevraagd bij de Peugeotdealer, zoals in de commercials wordt vermeld. Er is geen sprake van een lokkertje.

 

Het oordeel van de voorzitter

1) De voorzitter is van oordeel dat de klacht  de Commissie, ondanks het gevoerde verweer,  aanleiding zal geven een aanbeveling te doen, en overweegt daartoe het volgende.

 

2) Vooropgesteld wordt dat beide bestreden commercials naar het oordeel van de voorzitter aangemerkt dienen te worden als een uitnodiging tot aankoop in de zin van artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dit artikel stelt, in navolging van het bepaalde in de hierna te noemen Richtlijn 2005/29/EG aangaande het begrip uitnodiging tot aankoop (“een commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen”), niet de eis dat de consument over alle mogelijke uitvoeringen en opties van het aan te schaffen product dient te zijn geïnformeerd voordat sprake kan zijn van een uitnodiging tot aankoop. Voldoende is dat de consument zich een oordeel kan vormen over het aan te schaffen product (in dit geval een auto van het merk Peugeot van het type 107) en de bijbehorende (vanaf)prijs, die in de uiting wordt genoemd. Deze informatie volstaat voor de consument om een besluit over een aankoop te nemen.

 

3) Ingevolge het bepaalde in artikel 8.4 onder c NRC dient bij een uitnodiging tot aankoop de volgende essentiële informatie verstrekt te worden: “de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leve­rings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden bere­kend, het feit dat er eventueel deze extra kosten moeten worden betaald”. In deze bepaling is artikel 7 lid 4 van Richtlijn 2005/29/EG geïmplementeerd, welk artikel in het kader van misleidende omissies be­paalt dat (onder meer) de hierboven bedoel­de in­formatie es­sen­tieel is voor zover deze niet reeds uit de context blijkt. In zijn uitspraak van 11 mei 2012 (dossier 2012/00088) naar aanleiding van een vergelijkbare klacht als de onderhavige heeft het Col­lege van Beroep overwogen dat, mede gelet op de “Leidraad voor de tenuit­voer­legging/ toepassing van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke han­dels­prak­tijken” van de Europese Commissie, bij de uitnodiging tot aankoop spra­ke dient te zijn van een “totale prijs”, dat wil zeggen een prijs waarin alle kos­ten zijn inbegrepen voor zover die (1) vooraf kunnen worden be­paald, (2) niet-ver­mijd­baar zijn en (3) niet uit de context van de uiting blijken. Indien niet aan deze eisen is vol­daan, dient te worden beoordeeld of de gemiddelde consument daardoor ertoe wordt gebracht of kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij niet zou hebben genomen indien hij de totaalprijs zou hebben gekend.

 

4) Gebleken is dat de in de bestreden uitin­gen genoemde vanafprijzen telkens exclusief kos­ten rijklaarmaken, verwijderingsbijdrage, leges en metaallak zijn. Het betreft hier, naar de voorzitter be­grijpt, in ieder geval voor een groot deel kosten waarop de con­sument geen invloed kan uitoefenen en die altijd verschuldigd zijn, derhalve vaste en onvermijdbare kosten. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken, gaat de voorzitter ervan uit dat van deze kosten de hoogte be­kend is op het moment dat de reclame-uiting wordt ge­publiceerd. Op grond van hetgeen onder 3) is ver­meld, had adverteerder derhalve deze kos­ten in de prijs dienen op te nemen, hetgeen zij niet heeft gedaan.

 

5) Dat bijkomende kosten ver­schuldigd zijn, blijkt niet uit de televisie- en radiocommer­cial, en een specifieke verwijzing naar de website, waar de consument informatie over de bijkomende kosten kan vinden, ontbreekt. Uit het feit dat sprake is van een van­af­prijs blijkt evenmin dat deze kosten verschuldigd zijn, nu de en­kele aanduiding “vanaf” niet kan worden opgevat als een verwijzing naar de bij­ko­men­de kosten waarop de con­sument geen invloed kan uitoefenen. In plaats daar­van is evident sprake van een aanduiding die verwijst naar de goed­koopste uit­voe­ring van de aangeprezen nieuwe Peugeot 107, los van de bijkomende kosten bij de aankoop van dit model.

 

6) Nu in de uitingen geen “totale prijzen” worden vermeld, en evenmin kan worden gezegd dat de kosten in het onderhavige geval voldoende uit de context van de uitingen blijken, kan de gemiddeld geïnfor­meerde, omzichtige en oplettende con­su­ment ertoe wor­den gebracht een besluit over een trans­ac­tie te nemen dat hij niet zou hebben ge­nomen indien wel sprake zou zijn geweest van dergelijke prijzen. Niet is weersproken dat de vaste en onvermijdbare bijkomende kosten aanzienlijk zijn en daar­door leiden tot een belangrijk hoger aankoopbedrag dan de in de uitingen ge­noemde ver­koopprijs. Niet kan wor­den uitgesloten dat bedoelde con­sument, die wellicht op de hoogte is van het feit dat bij de aankoop van een nieu­we auto be­paalde stan­daard kosten verschuldigd zijn, maar niet tevens geacht kan worden het (aanzienlijke) bedrag te weten van de vaste en onvermijdbare kosten voor de aangeprezen auto, voor een ander model of goedkopere uitvoering zou hebben ge­kozen indien hij vooraf die kos­ten had gekend. Op grond van het voorgaande is sprake van een omissie als be­doeld in artikel 8.3 aanhef en on­der c NRC in verbinding met artikel 8.4 aanhef en onder c NRC. De voorzitter acht de uitingen daardoor oneerlijk in de zin van ar­tikel 7 NRC.  

 

7) In eerdergenoemde uitspraak van het College van Beroep van 11 mei 2012 is de adverteerder in die zaak (Kia) – en in navolging daarvan de gehele autobranche – een termijn van negen maanden gegund om de aanbeveling op te volgen en de reclame-uitingen aan te passen, gelet op de blijkbaar binnen de desbetreffende branche bestaande onjuiste opvatting omtrent de verplichtingen die bij reclame-uitin­gen gelden indien sprake is van een uitnodiging tot aan­koop en om Kia niet onnodig in een ongunstige­re positie te bren­gen dan andere auto­mo­bielfabrikanten. Gelet op deze termijn wordt de datum waarop de onderhavige aanbeveling door adverteerder dient te zijn opgevolgd door de voorzitter bepaald op uiterlijk 11 februari 2013.

 

De beslissing van de voorzitter
 

 

De voorzitter acht de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Hij beveelt adverteerder aan om uiter­lijk vanaf 11 februari 2013 niet meer op een derge­lij­ke wijze reclame te maken.

 

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken