Het College van Beroep [8 november 2016]
De grieven
Grief 1: de bestreden uiting is ten onrechte als reclame aangemerkt
Het is de taak van de overheid om burgers zo goed mogelijk te informeren over orgaandonatie. Een van de middelen daartoe betreft de website orgaandonatie.nu. Het bezoeken van deze website is een eigen keuze van betrokkenen, anders dan bijvoorbeeld een televisiecommercial waarvan ongevraagd kennis wordt genomen. De informatie op de website heeft geen aanpríjzend karakter, maar bevat informatie over onder meer de wijze van registreren, het inzien van de eigen registratie en de procedure van orgaandonatie. In de uiting wordt het belang van orgaandonatie genoemd en uitgelegd, maar dit leidt er niet toe dat de uiting als reclame moet worden aangemerkt. Het verhogen van het donoraanbod is een van de doelstellingen van de Wet op de orgaandonatie (WOD) en aan het verschaffen van informatie over het onderwerp orgaandonatie is inherent dat de burger moet worden geïnformeerd over het belang daarvan. De wijze waarop dit in de uiting wordt gedaan, namelijk slechts door te wijzen op de wachtlijsten en de mogelijke gevolgen bij het niet tijdig beschikbaar komen van een donor, is dermate feitelijk van aard dat dit niet als een aanprijzing van een denkbeeld kan worden aangemerkt, zoals de Commissie ten onrechte heeft gedaan door te oordelen dat sprake is van aanprijzing van het denkbeeld dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk mensen zich registreren als donor. Dergelijke algemene informatie die de overheid ter uitvoering van haar taken dient te verschaffen, kan niet worden aangemerkt als reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).
Grief 2: de bestreden uiting is duidelijk over het begrip ‘overlijden’
VWS merkt in dit verband in de eerste plaats op dat naar aanleiding van de klacht en de beslissing van de Commissie de uiting op twee punten is aangepast, te weten ten aanzien van het tijdstip van raadpleging van het donorregister en ten aanzien van het tijdstip waarop familieleden om vervangende toestemming kan worden gevraagd. Het beroep betreft het oordeel van de Commissie dat de uiting over het begrip ‘overlijden’ onduidelijk is en daardoor het vertrouwen van de burger in reclame schaadt als bedoeld in artikel 5 NRC. De WOD schrijft uitdrukkelijk voor dat, voordat een orgaan wordt verwijderd, de dood moet zijn vastgesteld door een arts. De vaststelling van de dood geschiedt aan de hand van de volgens de laatste stand van de wetenschap geldende methoden en criteria (artikel 14 WOD). Voor het vaststellen van ‘hersendood’ zijn deze methoden en criteria neergelegd in het Hersendoodprotocol dat recent nog is aangepast conform een advies van de Gezondheidsraad (Stb. 2016, 170). Het protocol schrijft verschillende testen voor. Als deze testen een afwezige hersenfunctie bevestigen, is in de medische wetenschap algemeen aanvaard dat een persoon dood is. In de uiting is niet gedetailleerd uiteengezet hoe in het kader van een (mogelijke) donatieprocedure de dood van de betrokkene wordt vastgesteld. Bij het opzetten van de website is met het oog op de leesbaarheid en toegankelijkheid van de informatie ervoor gekozen om bepaalde onderwerpen te belichten en voor het overige door te verwijzen naar de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) door vermelding van haar contactgegevens en een link naar haar website. De Commissie heeft aan het enkele ontbreken van een specifieke vermelding dat voor meer informatie over het begrip ‘overlijden’ de website van de NTS moet worden geraadpleegd, ten onrechte het oordeel verbonden dat daarmee artikel 5 van de NRC is geschonden. Op de website van de NTS wordt uitvoerig ingegaan op donatie na hersendood waarbij wordt verwezen naar het Hersendoodprotocol. VWS stelt dat met de in de uiting opgenomen doorverwijzing naar de website van NTS voldoende informatie beschikbaar is over het begrip ‘overlijden’. Daarbij geldt dat de verwarring bij geïntimeerde over dit begrip niet zozeer ingegeven lijkt te zijn door het ontbreken van (een toegang tot) duidelijke informatie daarover, maar door haar opvatting over het verschil tussen doodverklaren en werkelijk dood zijn.
Het antwoord in appel
De grieven zijn gemotiveerd weersproken. Geïntimeerde handhaaft haar standpunt.
De mondelinge behandeling
Namens VWS wordt meegedeeld dat de informatie op de website deels onvolledig was. Een deel van de klacht is dus juist. De ontbrekende informatie is inmiddels aangevuld, zodat geen informatie wordt achtergehouden. De website is een portal, dat wil zeggen een toegangspunt voor informatie over orgaandonatie. Op de website staat een link naar de website van de NTS. De bestreden uiting dient in combinatie met de informatie op die website te worden bezien. Mensen die op zoek zijn naar informatie over orgaandonatie zullen zo nodig doorklikken. Niet valt in te zien dat informatie ontbreekt en dat hierdoor in strijd met artikel 5 NRC wordt gehandeld. Dat laatste is een te grote stap. De informatievoorziening gebeurt gelaagd en dit is een bekende methode van voorlichten door de overheid. Er is geen sprake van enige aanprijzing.
Geïntimeerde licht daarna haar standpunt toe aan de hand van notities. Daarbij deelt zij mee dat de klacht uitsluitend nog betrekking heeft op de website orgaan-donatie.nu en niet op de in de inleidende klacht tevens genoemde commercial.
In reactie op hetgeen geïntimeerde als verweer aanvoert en als antwoord op vragen van het College wordt namens VWS meegedeeld dat de uiting aanprijzende elementen bevat, maar dat op grond van de gehele context en de doorverwijzing naar de website van de NTS geen sprake is van reclame maar van feitelijke informatieverstrekking. De website bevat basale informatie en voor meer informatie wordt doorverwezen naar de website van de NTS, waar de meest actuele informatie staat. De NTS is een zelfstandig bestuursorgaan. De overheid heeft op grond van wetgeving de taak mensen over te halen donor te worden en noemt de redenen waarom men zich als donor zou dienen te registreren. De uiting zit op het snijvlak van reclame en informatie. Er wordt gedacht over aanpassing van de website naar aanleiding van de motie Öztürk, ingediend in het kader van het nieuwe wetsvoorstel inzake orgaandonatie, maar dit is nog niet concreet. De klacht berust op persoonlijke opvattingen van geïntimeerde met betrekking tot het begrip ‘overlijden’. Indien maatschappelijk daaraan behoefte bestaat, kan de informatie worden aangevuld.
Geïntimeerde deelt mee dat het belangrijk is om te weten waar men ‘ja’ tegen zegt. In dat verband is het belangrijk om te weten dat in de uiting in feite over hersendood wordt gesproken, te weten dat men als dood wordt beschouwd in plaats van dat men dood is. Het publiek weet niet wat het Hersendoodprotocol inhoudt.
De overige verschenen personen verklaren, samengevat, dat hersendood niet echt dood is, dat hersendood bij orgaandonatie meerdere keren wordt vastgesteld, en dat de uiting onjuiste verwachtingen wekt nu niet duidelijk wordt gemaakt hoe en onder welke omstandigheden de orgaandonatie wordt uitgevoerd.
Het oordeel van het College
Omvang beroep
1. Geïntimeerde verwijst in de inleidende klacht naar een televisiecommercial. Nu zij ter zitting heeft verklaard dat in beroep kan worden volstaan met de bestreden pagina’s van de website www.orgaandonatie.nu te beoordelen, laat het College de inhoud van de commercial buiten beschouwing. Het College neemt verder kennis van de wijzigingen die VWS in de tekst van de bestreden website heeft aangebracht. Het College begrijpt op grond van deze wijzigingen dat het beroep is beperkt tot het gedeelte van de beslissing van de Commissie dat specifiek ziet op de vraag of de bestreden uiting voldoende duidelijk is over het begrip ‘overlijden’ gelet op het vaststellen van hersendood via het Hersendoodprotocol (grief 2), althans voor zover het College toekomt aan deze beoordeling (grief 1).
Ten aanzien van grief 1
2. Met grief 1 betoogt VWS in feite dat de Commissie zich niet bevoegd had dienen te verklaren om over de uiting te oordelen omdat – volgens VWS – geen sprake is van reclame in de zin van artikel 1 NRC. De Commissie heeft dienaangaande geoordeeld dat sprake is van aanprijzing van het denkbeeld dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk mensen zich registreren als donor. Niet in geschil is dat de uiting inderdaad ertoe strekt dat zoveel mogelijk mensen zich als donor laten registreren. De uiting wijst in dat verband erop dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk mensen zich registreren als orgaan- en weefseldonor om te voorkomen dat mensen overlijden doordat er niet op tijd een geschikte donor is. De uiting spoort mensen actief aan zich als donor aan te melden en wijst op de voordelen daarvan, waarbij bovendien gebruik wordt gemaakt van de wervende slogan ‘Een leven redden. Je hebt het in je’. Het College oordeelt dat op grond van het voorgaande geen sprake is van uitsluitend feitelijke informatieverstrekking, maar van een duidelijke aanprijzing van het door de Commissie omschreven denkbeeld. De onderhavige website dient onmiskenbaar ertoe om de keuze van mensen te beïnvloeden ten gunste van het zich aanmelden als donor. Nu aldus sprake is van reclame in de zin van artikel 1 NRC, wordt grief 1 verworpen.
Ten aanzien van grief 2
3. In het kader van grief 2 dient beoordeeld te worden of, kort samengevat, uit de uiting voldoende duidelijk blijkt dat het woord ‘overlijden’ vooral wordt gebruikt op de wijze waarin ‘dood’ is omschreven in de WOD, te weten als hersendood. In dat verband is van belang dat in de uiting niet wordt toegelicht hoe in het kader van een donatieprocedure de dood of het overlijden van de betrokkene wordt vastgesteld en wat in dat kader onder het begrip ‘dood’ of ‘overlijden’ wordt verstaan. De uiting spreekt slechts over ‘overlijden’ en ‘overledene’ zonder verwijzing naar hersendood.
4. Naar gangbaar taalgebruik wordt met ‘dood’ of ‘overlijden’ verwezen naar een fysieke toestand waarbij elke vorm van bewustzijn en alle lichaamsfuncties definitief afwezig zijn. In de uiting wordt echter in plaats van dit algemene begrip aan het woord ‘dood’ of ‘overlijden’ vooral de specifieke invulling van ‘hersendood’ in de zin van artikel 14 lid 2 WOD gegeven, dat wil zeggen een fysieke situatie waarbij sprake is van ademhaling (beademing) en bloedcirculatie maar geen bewustzijn als gevolg van het volledig en onherstelbaar verlies van de functies van de hersenen, inclusief de hersenstam en het verlengde merg. Dat sprake is van deze specifieke invulling zal het algemene publiek, naar valt aan te nemen, ontgaan. De hier bedoelde juridische (op de WOD gebaseerde) invulling van het begrip ’dood’ of ‘overlijden’ wijkt wezenlijk af van de gebruikelijke betekenis van die woorden en uit de uiting blijkt niet dat in plaats van die gebruikelijke betekenis het woord ‘dood’ of ‘overlijden’ in juridische zin wordt gebruikt. Dit leidt tot verwarring bij het publiek over de omstandigheden waaronder het uitnemen van organen kan plaatsvinden. Aan deze verwarring draagt bij dat in de uiting ‘overlijden’ ook wordt gebruikt op een wijze die wél lijkt te verwijzen naar de meest gangbare betekenis van dit begrip. Het College citeert in dit verband de volgende zinnen uit de uiting: “En nog steeds overlijden mensen omdat er niet op tijd een geschikte donor voor hen is” en “De overledene kan gewoon worden opgebaard en begraven of gecremeerd”.
5. Het voorgaande heeft tot gevolg dat het publiek onvoldoende is geïnformeerd over de feitelijke omstandigheden waaronder de organen bij een donor worden weggenomen. Door de mededelingen in de bestreden uiting dat, indien men niet als donor is geregistreerd, na het overlijden over orgaandonatie moet worden beslist en dat na overlijden een arts naar het donorregister belt, zal het publiek kunnen menen dat organen pas worden weggenomen nadat ademhaling, bewustzijn en bloedcirculatie definitief zijn gestopt in plaats van dat het wegnemen van weefsel en organen gebeurt nadat de toestand van ‘hersendood’ is vastgesteld overeenkomstig het Hersendoodprotocol.
6. Dat informatie op dit cruciale punt wel op de website van NTS staat, en in de bestreden uiting naar die website wordt verwezen, neemt de verwarring onvoldoende weg. Dit garandeert ook niet dat het publiek voldoende is geïnformeerd voordat men zich als donor aanmeldt. Via de uiting kan men zich immers als donor aanmelden. Om die reden is het van belang het publiek in die uiting zelf duidelijk en volledig te informeren, óók over de omstandigheden waaronder organen uit het lichaam (kunnen) worden verwijderd. Daartoe behoort informatie over de voorwaarden voor het mogen verwijderen van weefsel en organen bij een beademd stoffelijk overschot, in de zin van artikel 14 lid 1 WOD en dus een uitleg van het begrip hersendood conform het Hersendoodprotocol. Het hanteren van het begrip ‘dood’ of ‘overleden’ zonder duidelijke informatie over deze essentiële aspecten, acht het College niet in overeenstemming met het uitgangspunt dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat de overheid hen adequaat (volledig en correct) informeert. Het College onderschrijft op grond van het voorgaande het oordeel van de Commissie dat de reclame-uiting in strijd is met artikel 5 NRC.
Conclusie
7. De grieven treffen geen doel. Derhalve wordt beslist als volgt.
De beslissing van het College van Beroep
Het College bevestigt de bestreden beslissing voor zover in beroep aan de orde.
[Hieronder volgt de beslissing waartegen beroep is ingesteld]
De Reclame Code Commissie [8 september 2016]
De bestreden reclame-uiting
Het betreft een uiting op www.orgaandonatie.nu. Daarin staat onder meer het volgende:
Onder “Over Orgaandonatie.nu”:
“Er zijn meer donoren nodig in Nederland. Veel mensen moeten namelijk lang wachten op een donororgaan. Voor sommigen komt een orgaan te laat. Daarom is het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen zich registreren als orgaan- en weefseldonor”. (….)”.
Onder “Over orgaandonatie”:
“(…)
Zelf beslissen
Als je besluit je te registreren als orgaan- en weefseldonor, is dat voor iedereen duidelijk en gebeurt er wat jij wilt. Als je namelijk niets doet, dan moeten je familieleden na jouw overlijden voor jou beslissen. Dus praat met elkaar over orgaandonatie en leg je keuze vast”.(…).
Hoe weet een arts of ik donor ben?
Het belangrijkste doel van een arts is altijd om het leven van zijn patiënt te redden. Pas na overlijden belt een arts naar het donorregister om te vragen of er een keuze is vastgelegd. De arts die de organen transplanteert is altijd een andere arts dan de arts die het Donorregister raadpleegt. (…)
“Meer weten?
Er is heel veel informatie beschikbaar over orgaandonatie. Kijk hiervoor op de website van Nederlandse Transplantatie Stichting (http://www.transplantatiestichting.nl/). Bellen, mailen of een tweet sturen kan ook naar: Nederlandse Transplantatie Stichting”, waarna gegevens betreffende bereikbaarheid via telefoon, e-mail, twitter en facebook zijn vermeld.
De klacht
De klacht wordt als volgt samengevat.
Klaagster maakt met name bezwaar tegen de volgende tekstonderdelen:
“Zelf beslissen
Als je besluit je te registreren als orgaan- en weefseldonor, is dat voor iedereen duidelijk en gebeurt er wat jij wilt. Als je namelijk niets doet, dan moeten je familieleden na jouw overlijden voor jou beslissen. Dus praat met elkaar over orgaandonatie en leg je keuze vast”.
en
“Hoe weet een arts of ik donor ben?
Het belangrijkste doel van een arts is altijd om het leven van zijn patiënt te redden. Pas na overlijden belt een arts naar het donorregister om te vragen of er een keuze is vastgelegd. De arts die de organen transplanteert is altijd een andere arts dan de arts die het Donorregister raadpleegt”.
Klaagster verzoekt de Commissie om via internet te kijken naar het interview dat werd gehouden op SBS 6 in het programma Hart van Nederland van 20 maart 2015 om 22.33 uur. De directe link naar het interview is: http://www.hartvannederland.nl/top-nieuws/2015/te- weinig-aandacht-voor-donoren-en-nabestaanden/ In dit interview maakt mevrouw Tinne Kroone kenbaar dat de Nederlandse Trransplantatie Stichting (NTS) al voor het overlijden van haar dochter Sophie aanwezig was en dus niet “na” haar “overlijden”. Verder was het gedrag van de NTS zo opdringerig dat de receptioniste van het betreffende ziekenhuis hierover een klacht heeft ingediend bij haar werkgever.
Klaagster vindt de voorstelling van zaken in de bestreden uiting onjuist. Zij voert daartoe het volgende aan. Al vóór het overlijden wordt het donorregister geraadpleegd. Indien de patiënt zelf geen keuze heeft ingevuld of nog minderjarig is wordt de Nederlandse Transplantatie Stichting geïnformeerd dat er een patiënt in het ziekenhuis ligt die als beoogd orgaandonor wordt gezien. Vervolgens komt een medewerker c.q. vrijwilliger naar het betreffende ziekenhuis om de naaste familie al voor het overlijden over te halen om de patiënt beschikbaar te stellen voor orgaandonatie.
Met de misleidende, bestreden tekst wil de overheid de indruk wekken dat de uitneemoperatie van de organen na het overlijden van de patiënt plaatsvindt. De uitneemoperatie vindt echter plaats voor het overlijden, waarna de dood onherroepelijk intreedt.
Bij brief van 9 april 2016 heeft klaagster haar klacht als volgt nader toegelicht.
Ten eerste is met name de zinsnede “dan moeten je familieleden na jouw overlijden voor jou beslissen” misleidend, omdat al vóór het overlijden aan de familie wordt gevraagd een besluit te nemen. Door de mededeling dat er na het overlijden een besluit wordt genomen, veronderstellen de lezers dat zij hun organen na de dood voor transplantatie ter beschikking stellen. Dit is onjuist. Uit een dood lichaam kunnen geen organen worden gehaald die voor transplantatie gebruikt kunnen worden. De organen worden uit een nog levend lichaam verwijderd, waarna de dood pas onherroepelijk zal intreden. “Dit kan een geheel ander belevingsbeeld geven”, aldus klaagster, zeker omdat we niet voldoende weten over het bewustzijn van mensen bij coma of bij de door medici ontwikkelde term “hersendood”. Helaas zullen de mensen bij wie een zogeheten uitneemoperatie is verricht en die daarna zijn gestorven nooit kunnen vertellen wat ze hebben meegemaakt. Wel zijn er mensen die een bijna-dood ervaring hebben gehad en heel gedetailleerd hebben kunnen vertellen wat er gebeurde. Dat kan dus ook gebeuren bij een uitneemoperatie, die bij leven plaatsvindt. De voorlichting van de overheid dient juist en accuraat te zijn. De bestreden uiting is daarentegen misleidend.
Ten tweede is met name de zinsnede “pas na het overlijden belt een arts naar het donorregister om te vragen of er een keuze is vastgelegd” misleidend, omdat deze navraag al voor het overlijden plaatsvindt. Sommige mensen vragen zich af of zij wel adequate zorg zullen krijgen als zij zich als donor aanmelden. Door de mededeling dat een arts pas na het overlijden kijkt, wordt de indruk gewekt dat het donorschap geen rol speelt bij de behandeling. Mogelijk wordt het donorschap wel meegewogen, omdat de arts al voor het overlijden in het register kijkt. Ook hier wordt misleidende informatie gegeven. Misleidende informatie wordt vooral gegeven, omdat er bij de overheid een gerede angst bestaat dat mensen zich niet meer zo spontaan als orgaandonor zullen aanmelden. Klaagster verwijst nogmaals naar het TV-interview met mevrouw Tinne Kroone, waarin zij vertelt over het uitnemen van het hart, waarvoor haar dochter moest blijven leven tot na de uitname.
De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft de klacht direct afgewezen en heeft daartoe het volgende overwogen.
“De klacht is gericht tegen de mededelingen die inhouden dat raadpleging van de familie pas na ‘overlijden’ plaatsvindt en dat de uitneemoperatie ook pas na ‘overlijden’ gebeurt. De klacht wordt onderbouwd met de stelling dat organen bestemd voor transplantatie niet uit een dood lichaam kunnen wordt gehaald en dat de familie al vóór het overlijden onder druk wordt gezet om te beslissen. Dat een uitneemoperatie per definitie al vóór het overlijden moet worden verricht, kan niet juist zijn gelet op artikel 14 en 15 van de Wet op de orgaandonatie. Toestemming van de familieleden bij het ontbreken van een donorverklaring kan voorts pas worden gegeven na het vaststellen van de dood, zie artikel 11 van de Wet op de orgaandonatie. De gegeven informatie is dus conform de wettelijk omschreven en aanvaarde praktijk. Van strijd met de waarheid of misleiding is geen sprake. De klacht dient op grond van het voorgaande te worden afgewezen.”
Het bezwaar tegen de beslissing van de voorzitter
Klaagsters bezwaar tegen de beslissing van de voorzitter wordt als volgt samengevat.
De Commissie dient klachten te behandelen zonder aanzien des persoon. De overheid staat niet boven de wet en zal een onafhankelijke toetsing moeten kunnen doorstaan. De Commissie oordeelt of een bedrijf of een (overheids)-instantie de in een reclame-uiting gedane uitspraken kan nakomen of waarmaken.
Klaagster verzoekt de Commissie te beoordelen of de overheid op de bewuste website al dan niet juiste informatie verstrekt over het moment waarop de orgaandonatie plaatsvindt en over het moment waarop het donorregister wordt geraadpleegd. Mogelijk concludeert de Commissie dat de overheid en andere instanties die orgaandonatie promoten een betere uitleg behoren te geven van het begrip “orgaandonatie na overlijden” en behoren uit te leggen waarom er geen narcose wordt gegeven, terwijl de donor nog niet werkelijk is overleden. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat de gemiddelde burger niet weet dat er een andere betekenis aan de dood is gegeven door overheid en medici. De burgers vertrouwen erop dat ze echt zijn overleden als ze doneren en niets meer kunnen voelen bij de uitname-operatie, iets wat lang niet altijd waar blijkt te zijn.
Ter inleiding van haar bezwaar en de daartoe aangevoerde argumenten merkt klaagster het volgende op.
Orgaantransplantatie is algemeen mogelijk geworden na de Tweede Wereldoorlog. Het bleek niet mogelijk te zijn om organen te gebruiken van mensen die waren overleden, de organen dienden vitaal te zijn en tot aan het einde van de uitneemoperatie te worden voorzien van zuurstofrijk bloed. Nadat in 1967 in Zuid-Afrika de eerste harttransplantatie met succes was uitgevoerd, maakte de transplantatiekunde een enorme groei door. Het probleem was om aan vitale organen te komen. Gedurende de Tweede Wereldoorlog had de kamparts Joseph Mengele in Austerlitz zich bezig gehouden met medische experimenten op levende mensen. Hij wordt er van verdacht organen te hebben verwijderd uit levende mensen, zonder narcose. Medici stonden voor een enorm dilemma. Ook zij hadden organen nodig uit levende lichamen om succesvol te transplanteren. Wettelijk was het niet toegestaan om enkelvoudig aangelegde organen te verwijderen bij levende mensen. In 1968 kwam aan de medische faculteit Harvard (USA) een groep van medici, rechters en filosofen bijeen en zij bedachten een manier om de dood te herschrijven. De term hersendood werd ontwikkeld en aan die dood werd een definitie gegeven. De definitie “indien iemand hersendood is, dan is hij dood” werd door hen vastgesteld. Hiermee konden orgaanuitnames bij levende mensen plaatsvinden zonder dat de artsen schuldig werden gevonden aan moord. In Nederland is de wetgeving hierop aangepast. De Wet op Orgaandonatie is op 24 mei 1996 in werking getreden.
Iemand waarvan wordt verondersteld dat hij/zij hersendood is, kan worden doodverklaard op basis van de uitkomsten van het hersendoodprotocol, maar is dan niet werkelijk overleden. Het verschil tussen doodverklaren en werkelijk overlijden is de basis van de onderhavige klacht. Door het begrip doodverklaring gelijk te stellen aan overlijden wordt -samengevat- geen juist beeld van de werkelijkheid gegeven. De overheid gaat zelfs zo ver dat zij in de Wet op Orgaandonatie het lichaam van een nog levende aanstaande donor omschrijft als “stoffelijk overschot”. Een stoffelijk overschot is echter de omschrijving van een overleden lichaam, een lijk. Het lichaam van iemand die nog niet is overleden is per definitie geen stoffelijk overschot. Voor het behandelen van een stoffelijk overschot gelden van rechtswege andere maatregelen (Wet op de lijkbezorging). Een beoogde orgaandonor leeft gewoon verder met behulp van kunstmatige ademhaling en krijgt via infusen alle benodigde vloeistoffen, medicijnen en wat verder noodzakelijk is toegediend. Een mens doodverklaren op basis van de veronderstelling dat iemand hersendood is en toch nog leeft, is bevreemdend. Een patiënt wordt dood verklaard, maar er wordt geen overlijdensverklaring afgegeven. Alle wettelijke verplichtingen gaan gewoon door en het ziekenhuis stuurt de nota voor de peperdure verpleging op de IC aan de ziektekostenverzekering, waarna deze verzekering deze nota betaalt. Soms kunnen deze kosten aardig oplopen, zoals in het Poolse Wroclaw, waar een zwangere vrouw beviel van een levende baby, nadat zij 55 dagen kunstmatig in leven werd gehouden, na hersendood te zijn verklaard. Aldus berichtte onder meer de NOS op 17 april 2016.
Klaagster stelt: “Wat kunnen doodverklaarde mensen” en somt het volgende op:
De celdeling gaat gewoon door, wonden kunnen herstellen. Ze kunnen reageren op medicijnen en vaccinaties. Ze kunnen toegediende voedingsstoffen en vloeistoffen verwerken. Ze kunnen afvalstofen zoals urine en ontlasting uitscheiden. Een zwangere vrouw kan na maanden een levend kind baren. Een man kan een erectie krijgen. Ze kunnen reageren op extreme pijn bij de uitname-operatie, zoals de zogenaamde Lazarusreflex. Volgens Dr. Paolo Bavastro komt dit in 75% van de gevallen voor. Ze kunnen de door beademing ingebrachte lucht volledig verwerken, nemen zuurstof op en voeren de koolstofdioxide af waardoor het lichaam inclusief de (geblesseerde) hersenen wordt voorzien van zuurstofrijk bloed. Ze kunnen koorts ontwikkelen, een natuurlijke reactie om het lichaam te genezen van schadelijke bacteriën. De organen die voor het hersenletsel normaal werkten, werken nu ook normaal door. Sommige doodverklaarde mensen kunnen horen wat er in hun omgeving werd gezegd. Ten slotte kunnen naar verwachting 60% van deze mensen bij een juist ingezet genezingsplan herstellen, aldus Dr. J.B. Shea uit Canada en Dr. Yoshio Watanabe uit Japan. Als dit aantal royaal geschat is, dan is de helft ook nog een mooi resultaat. Beademd worden betekent niet dat de hersenen permanent zijn uitgevallen, maar is een levensondersteuning voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt. Klaagster geeft, onder verwijzing naar bijbehorende bronnen, waarvan afdrukken bij het bezwaarschrift zijn gevoegd, het hieronder weergeven overzicht van uitspraken van artsen en verpleegkundigen waaruit, aldus klaagster, blijkt dat de beoogde orgaandonor nog in leven is tijdens de uitname-operatie
1.1
Dr. [naam], Nederlands arts en gepromoveerd op het onderwerp hersendood, gaf tijdens een interview een omschrijving van patiënten die hersendood zijn verklaard;
“Zulke patiënten zijn naar mijn mening niet volledig overleden, maar verkeren wel in een onomkeerbare stervensfase. Er zijn nog allerlei lichaamsfuncties intact waarvan we in andere omstandigheden, bijvoorbeeld na een hartstilstand, zeggen: als die er zijn, is zo iemand nog in leven.”
Klaagster stelt: “Een heel bijzonder antwoord voor een arts: niet volledig overleden en verkeren in een onomkeerbare stervensfase. De dood is dus nog niet ingetreden. En toch wordt de beoogde orgaandonor op basis van de diagnose hersendood doodverklaard en gaat nog-niet-volledig-overleden naar de operatiekamer voor een uitname-operatie zonder narcose. Onomkeerbaar is een veronderstelling van dr. [naam] die regelmatig onjuist blijkt te zijn geweest, maar dat terzijde”.
1.2
Klaagster wijst op de pagina’s 95, 96 en 97 van het boek “Wat je over orgaandonatie zou moeten weten” van Ger Lodewick. Naar aanleiding van een gevoerde discussie over orgaandonatie schrijft de heer Van der Sande (gefingeerde naam vanwege de privacy) per e-mail aan de heer Lodewick:
“de mensen die voor orgaantransplantatie (klaagster: “hij bedoelt hier orgaandonatie”) in aanmerking komen, zijn altijd mensen die direct zullen overlijden na het stoppen van de beademing”.
Hier wordt bevestigd wat klaagster beweert, namelijk dat iemand die hersendood is verklaard en daarmee dood is verklaard, door middel van machines in leven wordt gehouden en nog leeft. Hij/zij overlijdt zodra de machines worden afgesloten en dat gebeurt nadat de organen zijn uitgenomen. De uitname van organen vindt plaats voor het werkelijke overlijden. De heer Van der Sande beschrijft zijn werkveld en geeft daarmee te kennen dat hij een kundig verpleger is.
1.3
Dr. Pim van Lommel, cardioloog:
“Bij patiënten met de diagnose hersendood is (bij een juiste diagnose) de functie van de hersenen onherstelbaar beschadigd, maar 97% van het lichaam levend en wordt met uitgebreide medicatie en zuurstof in leven gehouden, omdat men levende en goed functionerende organen nodig heeft voor een transplantatie. Het lichaam is dus niet dood. De interactie tussen bewustzijnsvelden en de hersenen kan dan verbroken zijn, maar je weet nooit of dit definitief of tijdelijk is. Die mens leeft nog”.
en
“een hersendode is niet dood maar stervend en zijn lichaam wordt in leven gehouden om zijn organen goed functionerend en zo bruikbaar mogelijk te houden voor eventuele transplantatie”.
1.4
Dr. Paolo Bavastro, internist en cardioloog in Stuttgart:
“het is absurd om de bewegingen die een orgaandonor op de operatietafel maakt (spinale reflexen, Lazerusleflexen) weg te redeneren als een teken van dood. Dit is te gek voor woorden. Deze reflex komt bij 75% van de patiënten voor. Reflexen zijn verschijnselen die behoren bij het reactievermogen van een levend mens” en verder:
“Hersendood is een bedenksel dat niets te maken heeft met de vraag af iemand echt dood is”.
1.5
Dr. David J. Hill, leidinggevend anesthesist Addenbrooke’s Hospital, Cambridge GB, een centrum waar onder meer levertransplantaties plaatsvinden:
“van dertien anesthesisten weigeren zeven om mee te werken aan orgaanuitnames. Met hun kennis over leven en dood kunnen ze het niet met hun geweten verenigen dat ze orgaandonoren onder narcose brengen als levende patiënten, dat ze zelfs pijnstillers toedienen, omdat de donoren net zo reageren als levende patiënten die pijn hebben en bij wie de narcose niet sterk genoeg is”.
Klaagster stelt: “Anders dan in GB wordt in Nederland geen narcose toegediend”.
(….). “Een aantal hersendode patìënten lijdt duidelijk pijn tijdens de uitneemoperatie is de conclusie van Dr. Hill. Pijn lijden is een signaal van aanwezig leven. Iemand die werkelijk is overleden kent geen pijn meer”.
Dr. David J. Hill verklaart in het boek “Wat je over orgaandonatie zou moet weten” van Ger Lodewick het volgende:
“Levende organen kunnen alleen uit levende Iichamen gehaald worden. Hart, longen, lever, nieren en pancreas moeten worden uitgenomen, terwijl de levensondersteunende maatregelen volop doorgaan en de kenmerken van leven volop aanwezig zijn”
en
“Mensen zijn verre-van-volledig geïnformeerd als ze toestemming geven, en de druk wordt alsmaar opgevoerd, waardoor dit soort toestemming in stand wordt gehouden”
en
“… het hart klopt, het bloed circuleert door het lichaam, er is ademhaling, spijsvertering, ontlasting en zelfs zwangerschap ontwikkelt zich verder”.
Dr. Evans en Dr. Hill hebben naast nog een aantal gerenommeerde artsen meegewerkt aan het wereldwijde onderzoek naar de gang van zaken bij orgaanuitname en de uitkomst is beschreven in de publicatie “The Nasty Side of Organ Transplanting, the Cannabalistic Nature of Transplant Medicine”. Uit deze publicatie citeert klaagster als volgt:
“The fact that the donor’s body, if mechanically ventilated was digesting and absorbing food, urinating, defecating, filtering blood through the kidney’s and liver, healing itself when injured, maintaining body temperature (and perhaps, a foetus in utero) meant nothing. He or she was declared “brain death” and operated upon to remove their heart while still in that condition. This killed the donor, but legally it was okay.”
Klaagster vertaalt het bovenstaande als volgt:
“Het feit dat het lichaam van de donor werd beademd, voedsel kon verteren, plaste, zich ontlastte, bloed filterde door de nieren en de lever, haar wonden genas, lichaamstemperatuur reguleerde en mogelijk een ongeboren kind bij zich droeg betekende niets. Hij of zij werd hersendood verklaard en zo werd het hart uitgenomen wat de dood van de donor tot gevolg had. Wettelijk was het toegestaan”.
Dr. Paul A. Byrne, kinderarts en neonatoloog in ruste, verklaart op internet:
“U hebt waarschijnlijk veel positieve publiciteit gehoord over orgaan- en weefseldonatie, informatie die wordt verstrekt door medische professionals die nauw betrokken zijn bij het doorgeven van de “gift van het leven”. Men laat ons bewust geloven, dat de donor al echt dood is, voordat organen of weefsel worden weggenomen. Men laat met opzet weg, dat een donor de noodzakelijke procedure levend moet ondergaan. Het is de verwijdering van de vitale organen waaraan de schenker overlijdt!”
en
“De waarheid van de afschuwelijke behandeling en de dood van de donor. De patiënt krijgt geen verdoving. Het operatief weghalen van meerdere organen duurt gemiddeld drie tot vier uren, terwijl het hart klopt, de bloeddruk en ademhaling normaal zijn, al is het met behulp van een machine. Nadat elk orgaan zorgvuldig is weggesneden, wordt uiteindelijk het kloppende hart stopgezet, juist voordat ook dat orgaan wordt verwijderd. Het is een goed gedocumenteerd feit, dat de hartslag en de bloeddruk direct omhoog gaan, wanneer de eerste incisie in de hersendode patiënt wordt gemaakt. Dit is precies dezelfde reactie die een anesthesist ziet bij een gewone patiënt die tijdens een normale operatie te weinig anesthesie heeft toegediend gekregen. Maar, zoals eerder gezegd, orgaandonoren krijgen geen anesthesie toegediend. Er steken steeds meer protesten van verpleegkundigen en anesthesisten de kop op, die reageren op de bewegingen van een verondersteld “lijk” tijdens de operatie. De bewegingen zijn soms zo hevig, dat het onmogelijk is geworden om door te gaan. Als gevolg van hun persoonlijke ervaringen hebben vele professionals in de medische hun naam van het donorregister laten schrappen en hebben twijfels over hersendode donoren, of zij werkelijk dood zijn of niet”. Dr. Byrne geeft wereldwijd lezingen over de werkelijkheid rond orgaandonatie. Dr. David Wainwright Evans uit GB verliet zijn post als arts aan het gerenommeerde Papworth Hospital in Cambridge, omdat hij niet langer mee wilde werken aan het verwijderen van harten en andere organen uit levende lichamen. Tijdens zijn observaties bij hartverwijderingen ontwikkelde hij de vaste overtuiging dat ‘hersendode’ patiënten stervende zijn. Hij was niet in staat zijn collega’s en de directie van het ziekenhuis ervan te overtuigen dat orgaanuitname daarom gewoon niet kan. Hij vreesde de dag dat zijn kleinkind hem zou vragen of hij had meegewerkt aan het verwijderen van organen uit levende lichamen en verliet de kliniek.
Dr. Evans vertelt, volgens het boek “Wat je over orgaandonatie zou moeten weten”:
“het fundamentele probleem is dat je geen organen kunt transplanteren van een echte dode. Vandaar ook de pogingen om ‘dood’ opnieuw te definiëren om transplantatie maar mogelijk te maken. Al die definities – de neurologische en de recente over het ontbreken van bloedcirculatie in de hersenen – zijn niet meer dan verzinsels om transplantatie te legaliseren”.
Klaagster haalt een aantal voorbeelden aan van mensen die hersendood verklaard werden en bij wie orgaandonatie aan de orde werd gesteld, maar die herstelden en nog in leven zijn. Een van hen is Jan Kerkhoffs. Hij werd in 1992 geopereerd aan een hersentumor. Na complicaties na de operatie raakte hij in een diepe coma en werd ‘klinisch dood’ verklaard. Aan de hand van de toen geldende normen werd hij hersendood verklaard. Aan de familie werd de donatievraag gesteld. De familie gaf geen toestemming, zij wilden hem rustig laten sterven. De behandeling werd gestopt. Ondanks dit overleed Jan niet, na een week kwam hij weer bij bewustzijn Na intensieve revalidatie is Jan weer geheel hersteld, aldus klaagster. Klaagster stelt:
“We kunnen hier constateren dat er geen sprake zou zijn geweest van orgaandonatie na het overlijden”.
Een ander voorbeeld betreft Esmee. Zij kreeg in 2005 de diagnose hersendood en haar familie werd om toestemming gevraagd voor orgaandonatie. Haar vader gaf toestemming omdat het haar wens was. Dankzij haar zusje -dat na een emotioneel gesprek bij haar bed het idee had dat Esmee reageerde- leeft Esmee nog. Na extra controle spraken ze van een ‘wonder’. “Het voelt heel eng – alsof ik mogelijk eerder werd opgegeven- omdat mijn lijf voor anderen meer waard was en dat het ook anders had kunnen lopen” beschrijft Esmee de ervaring. Inmiddels is Esmee bezig met haar 2e universitaire Master en functioneert mentaal prima, aldus klaagster. Er zou geen sprake van orgaandonatie na het overlijden zijn geweest, zo stelt klaagster.
Klaagster geeft, onder verwijzing naar bijbehorende bronnen, waarvan afdrukken bij het bezwaarschrift zijn gevoegd, hieronder een overzicht van gevallen waaruit blijkt dat het donorregister al wordt geraadpleegd voordat de patiënt is overleden, aldus klaagster.
1. [naam] kreeg op 26 februari 2011 een ongeluk met haar scooter. Ze werd ter plekke gereanimeerd. Ze werd naar het ziekenhuis in Hoorn gebracht en vervolgens naar het ziekenhuis in Alkmaar waar ze in de IC werd opgenomen. [naam]was net 18 jaar en had geen keuze kenbaar gemaakt in het donorregister. Uit de verklaring van haar moeder blijkt dat [naam] nooit hersendood is verklaard, dus niet dood was verklaard en leefde. In die periode werd er op de familie intens veel druk uitgeoefend om [naam] als orgaandonor beschikbaar te stellen, aldus klaagster. Uit de verklaring van de moeder blijkt duidelijk dat de donatievraag al ver voor het overlijden werd gesteld en dat er dus al lang in het register was gekeken omdat bekend was dat [naam] niets had ingevuld. Klaagster concludeert dat hier geen sprake is geweest van raadpleging van het donatieregister na het overlijden, zoals wel is vermeld op de bestreden website.
2. Erik (gefingeerde naam) kreeg in 1990 een hersenbloeding. Per ambulance werd hij vervoerd naar het Bronovo ziekenhuis in Den Haag. Bij aankomst van de echtgenote van Erik werd haar verteld dat er geen enkele kans meer was voor Erik. Hij werd kunstmatig beademd en kreeg vocht via een infuus. Terwijl het volledige hersendood protocol nog niet was uitgevoerd, werd aan zijn echtgenote verteld dat Erik hersendood was. Tijdens dit gesprek werd er meegeluisterd door een mevrouw die achteraf een transplantatiecoördinatrice bleek te zijn. Na veel aandringen nam de echtgenote van Erik het besluit om Erik vrij te geven als orgaandonor. Het gesprek dat met de echtgenote werd gehouden was op 13 februari. Tijdens dit gesprek werd haar verteld dat Erik hersendood was en dus ook dood. De uitname-operatie heeft plaatsgevonden op 14 februari. In de overlijdensverklaring is als overlijdensmoment 14 februari om 10.00 uur vermeld. Dit komt, zo stelt klaagster, dus niet overeen met de vaststelling van de dood naar aanleiding van de veronderstelde hersendood.
3. Een opmerking van [naam] op internet betreft het incident waarbij haar zusje in coma lag en de coördinators orgaandonatie reeds vóór het vaststellen van de hersendood bij het doodzieke zusje van [naam] langskwamen, en niet na het overlijden zoals conform de wet zou moeten gebeuren.
4. In het boek “Wat je over orgaandonatie zou moeten weten” beschrijft de anesthesioloog W.L.H. Smelt een donatieprocedure met betrekking tot een 58-jarige man die plotseling buiten bewustzijn raakte. Uit deze beschrijving, waaruit klaagster in haar bezwaarschrift citeert, blijkt, aldus klaagster, dat het donorregister al werd geraadpleegd op basis van een vermoeden van hersendood en niet pas na het door de neuroloog ingestelde onderzoek. Uit de beschrijving blijkt ook hoe de verzorging van de doodverklaarde man doorging alsof hij in leven was.
5. In 2012 kreeg Sjoerd (gefingeerde naam) een hersenbloeding. Terwijl hij net in het ziekenhuis was opgenomen, kwam de neuroloog de familiekamer en zei kort: “de zaak is hopeloos. Keurt u het goed dat uw man orgaandonor wordt?”. Sjoerd had met zijn vrouw afgesproken dat zij de keuze zou maken of hij ooit orgaandonor zou worden. Er stond dus geen JA in het register. Sjoerd was nog in leven en de diagnose hersendood was nog niet gesteld. Toch werd de familie al met de donorvraag geconfronteerd. Klaagster concludeert dat er geen sprake was van raadpleging van het donorregister na het overlijden, zoals op de bestreden website staat.
Klaagster hoopt dat zij voldoende duidelijk heeft kunnen maken dat er geen sprake is van orgaandonatie na het overlijden en dat de voorlichting zoals deze wordt gegeven wel die indruk wekt bij het gros van de Nederlanders, hetgeen de essentie is van de klacht.
Het verweer
De reactie van adverteerder op het bezwaar wordt als volgt samengevat. De voorzitter heeft de klacht terecht direct afgewezen. Er bestaat thans geen behoefte aan het geven van een mondelinge toelichting ter zitting van 21 juli 2016.
De mondelinge behandeling
Klaagster heeft haar standpunt nader toegelicht. Zij heeft daarbij onder meer het volgende naar voren gebracht.
Klaagsters bezwaar gaat over de situatie waarin een levend mens terechtkomt als hij of zij zich als orgaandonor heeft aangemeld of de ouders zijn overgehaald om hun ernstig gewonde kind vrij te geven voor orgaandonatie. Volgens de voorlichting van adverteerder doneer je na overlijden. De waarheid is dat je doneert voor je overlijden. Klaagster droeg vanaf haar 18e een donorcodicil. Toen zij zich realiseerde dat orgaandonatie na het overlijden een probleem zou kunnen zijn, omdat de organen dan ook zouden zijn overleden, vroeg zij zich af hoe orgaandonatie in de praktijk plaatsvond. Na onderzoek ontdekte klaagster dat een orgaanuitname-operatie niet alleen voor het overlijden plaatsvindt, maar dat er bovendien geen gebruik wordt gemaakt van narcose. Klaagster, die ontzet was, heeft haar JA in het donorregister gewijzigd in NEE. Na gedegen onderzoek werd haar duidelijk dat in de Wet op orgaandonatie een andere norm voor dood wordt gehanteerd “dan de meeste mensen weten”. En deze dood geldt alleen in het geval je als beoogd donor wordt beschouwd. In dit verband verwijst klaagster naar de uitspraak van Dr. [naam], weergegeven in het bezwaar onder 1.1: “Er zijn nog allerlei lichaamsfuncties intact waarvan we in andere omstandigheden, bijvoorbeeld na een hartstilstand, zeggen: als die er zijn, is zo iemand nog in leven.”
De heer [naam] heeft de heer [naam] (auteur van het boek “Wat je over orgaandonatie zou moeten weten” en ter zitting aanwezig) meegedeeld dat de donoren nog “niet helemaal dood zijn maar dood genoeg om als donor te dienen”. Volgens de wet mogen en moeten artsen een patiënt doodverklaren om zo wettelijke ruimte te creëren voor de uitname-operatie. Met die doodverklaring overlijdt de patiënt echter niet. Tussen de woorden doodverklaren en overlijden zit een wereld van verschil, zelfs nog de mogelijkheid tot herstel en een volledig functioneren in de maatschappij. Een verpleegkundige/OK-assistente twitterde aan klaagster dat de uitneemoperatie heel ethisch gaat. Zij sprak over: “beademd, spierverslappers, pijnstilling, narcose” en “ik heb het nooit anders meegemaakt”. Een tweede verpleegkundige twitterde ook dat de patiënt narcose krijgt. Uit het bovenstaande blijkt dat de orgaandonor verre van overleden is, omdat narcose en pijnstilling alleen worden gegeven als de patiënt pijn ervaart. Dr. [naam] vertelde in 2012 dat er geen narcose wordt gegeven en volgens de website van de NTS worden er geen pijnstilling en bewustzijnverlagende middelen gegeven aan hersendode mensen. Klaagster concludeert dat in de ziekenhuizen waar vorenbedoelde verpleegkundigen werken/hebben gewerkt, wordt geaccepteerd dat de aanstaande donor pijn zou kunnen lijden en nog leeft. Vorenbedoelde tweede verpleegkundige verwees later naar het vrijkomen van stresshormonen bij overleden of hersendode mensen, hetgeen een goede transplantatie in de weg zou kunnen staan. Klaagster stelt: “Lichamelijke reacties kunnen alleen maar ontstaan bij levende mensen”. Blijkens het bovenstaande kan een orgaandonor in de volgende twee situaties terecht komen:
1. De organen worden voor het overlijden zonder narcose verwijderd.
2. De organen worden voor het overlijden verwijderd met narcose en/of pijnstiller, wat een erkenning inhoudt dat de donor mogelijk nog leeft.
Situatie 1 is legaal, maar kan bijzonderlijk pijnlijk zijn.
Situatie 2 is niet toegestaan, want men mag niet iemand het leven ontnemen.
De term hersendood is bedacht om voorkomen dat artsen schuldig worden bevonden aan moord of doodslag. Klaagster verzoekt de Commissie om “dit onderwerp van discutabel wettelijk gedrag aan de overheid voor te leggen en op een onderzoek aan te dringen”. Het is de vraag hoe kan worden verwacht dat de mensen die alleen de informatie “orgaandonatie na het overlijden” hebben gelezen, weten dat de procedure “geheel anders” is.
De toekomst van [naam] werd na ernstig hersenletsel met onbekende oorzaak door de artsen als een toekomstig kasplantje voorspeld en nu is hij ter zitting aanwezig. Van [naam] werd verondersteld dat hij een mens zonder menswaardige toekomst was. Er werd verteld dat de scan dit ook aantoonde ([naam] mist een vierde gedeelte van zijn hersens en heeft een incomplete hersenstam). Er zou ‘niets’ meer zijn. Toch beschikte hij over een bewustzijn dat door niemand werd opgemerkt. Tijdens de periode die hij als hersendood omschrijft, heeft [naam] iets meegemaakt dat achteraf bleek overeen te komen met de werkelijkheid en heeft hij pijn gevoeld. Klaagster stelt: “Hoe wankel is de veronderstelling dat je geen toekomst meer hebt als de scan ‘niets’ registreert en de patiënt zelf wel bewustzijn en pijn ervaart?” [naam] had “NEE” ingevuld in het donorregister, maar hij vraagt zich af wat hem overkomen zou zijn in geval van “JA”.
Hersendood betekent nooit dat je overleden bent; niemand kan zeker weten wat de patiënt nog ervaart. Niemand kan zeker weten of de diagnose juist is gesteld. Wereldwijd wordt dit door veel artsen bevestigd. De veronderstelling dat iemand hersendood is en daardoor niet meer in staat is terug te keren tot een volwaardig leven is dan ook levensgevaarlijk. Anders dan hersenactiviteit is het bewustzijn niet te meten met een scan, zo blijkt uit de ervaringsverhalen van onder meer [naam] en [naam].
Het is vanwege de onzekerheid over de juistheid van de diagnose hersendood van groot belang dat orgaandonoren weten wanneer ze als donor gebruikt worden, namelijk niet na het overlijden, maar daarvóór, wanneer mogelijk onopgemerkt leven nog aanwezig is. De in Duitsland zeer bekende transplantatiechirurg Rudolph Pichlmayr schreef vlak voor zijn dood aan de KAO (Kritische Aufklärung über Organtransplantation): “Als we de samenleving werkelijk volledig zouden voorlichten over orgaantransplantatie, krijgen we geen orgaan meer.” Dit is waarschijnlijk de reden dat onze overheid de waarheid niet duidt. De overheid beweert in haar voorlichtingscampagne dat orgaandonatie na het overlijden plaatsvindt terwijl het traject als volgt is:
Hersendoodprotocol – doodverklaring – uitname-operatie en ten slotte: het overlijden van de donor.
Klaagster stelt: “Had de aanstaande orgaandonor ook het besluit om JA te zeggen tegen orgaandonatie genomen als hij of zij had geweten dat de donatie voor het overlijden plaats zou vinden en welke risico’s daar aan vastzitten?”. Naar klaagsters mening wordt de aanstaande orgaandonor misleid door de informatie in de voorlichtingscampagne van de overheid. Ook worden de risico’s van orgaandonatie niet benoemd.
Klaagster verwijst naar artikel 8 van der Nederlandse Reclame Code (NRC) in het algemeen en naar artikel 8.3 NRC in het bijzonder. Daarbij ziet klaagster de toezegging om orgaandonor te worden als een transactie c.q. overeenkomst.
Het oordeel van de Commissie
De Commissie stelt het volgende voorop.
1. Zij heeft tot taak te beoordelen of reclame wordt gemaakt in overeenstemming met de bepalingen van de NRC. Zij is niet bevoegd om bij de overheid “op een onderzoek aan te dringen”, zoals door klaagster ter zitting verzocht, in verband met de term “hersendood”.
2. De Commissie merkt de bestreden reclame-uiting aan als een aanprijzing van denkbeelden als bedoeld in artikel 1 NRC, en wel het denkbeeld dat het belangrijk is dat -zoals in de uiting is gesteld- “zoveel mogelijk mensen zich registreren als orgaan- en weefseldonor”. Klaagster maakt in het bijzonder bezwaar tegen de zinsneden
“Als je namelijk niets doet, dan moeten je familieleden na jouw overlijden voor jou beslissen”
en
“Pas na overlijden belt een arts naar het donorregister om te vragen of er een keuze is vastgelegd”.
In haar bezwaar tegen de beslissing van de voorzitter spreekt klaagster ook over het begrip “orgaandonatie na overlijden”. De Commissie stelt vast dat dit begrip niet uitdrukkelijk in de bestreden uiting voorkomt en als zodanig niet voor beoordeling in aanmerking komt. De Commissie vat de klacht en het bezwaar tegen de beslissing van de voorzitter echter op in die zin dat “na jouw overlijden” respectievelijk “na overlijden” impliceren dat de operatie die orgaandonatie mogelijk maakt “na overlijden” plaatsvindt en dat voor de gemiddelde consument onvoldoende duidelijk is wat in de bestreden uiting onder “overlijden” wordt verstaan. In zijn beslissing, inhoudende directe afwijzing van de klacht, heeft de voorzitter onder meer verwezen naar artikel 14 van de Wet op de orgaandonatie. Deze bepaling luidt:
“1 Voordat een orgaan wordt verwijderd, wordt de dood vastgesteld door een arts die niet bij de verwijdering of implantatie van het orgaan betrokken mag zijn. Indien het voornemen bestaat tot het verwijderen van een orgaan uit een beademd stoffelijk overschot, wordt de dood vastgesteld aan de hand van de volgens de laatste stand van de wetenschap geldende methoden en criteria voor het vaststellen van de hersendood door een ter zake kundige arts. De wijze waarop de hersendood is vastgesteld, wordt vastgelegd in een verklaring waarvan het model is opgenomen in het in artikel 15, eerste lid, bedoelde protocol.
2. Onder hersendood wordt verstaan het volledig en onherstelbaar verlies van de functies van de hersenen, inclusief de hersenstam en het verlengde beenmerg.
Vaststelling van de hersendood vindt slechts plaats in geval van en dodelijk hersenletsel waarvan de oorzaak bekend is en dat niet behandelbaar is. Zij geschiedt eerst nadat aannemelijk is geworden dat andere oorzaken van bewusteloosheid en reactieloosheid niet aanwezig zijn”.
Blijkens het bovenstaande wordt in geval van het voornemen tot het verwijderen van een orgaan uit een beademd stoffelijk overschot, de dood vastgesteld aan de hand van methoden en criteria voor het vaststellen van de “hersendood” door een ter zake kundige arts, volgens het zogenaamde “Hersendoodprotocol”, bedoeld in artikel 15 van de Wet op de orgaandonatie. Het begrip hersendood is gedefinieerd in artikel 14 lid 2 van voornoemde wet. Dit gegeven, namelijk het in voorkomend geval vaststellen van de hersendood via het Hersendoodprotocol, acht de Commissie dermate essentieel voor de beslissing over de vraag of men zich als donor zal laten registreren, dat daar in de bestreden uiting duidelijker op had moeten worden gewezen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan een uitdrukkelijke (verwijzing naar een) toelichting van het begrip “overlijden”. De tekst onder het kopje “Meer weten?” geeft wat dit betreft onvoldoende informatie.
Zoals volgt uit het bovenstaande acht de Commissie de uiting niet voldoende duidelijk. In zoverre schaadt de uiting het vertrouwen dat de burger moet kunnen hebben in de juistheid en volledigheid van een reclame-uiting van de overheid. Om die reden acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 5 NRC. Nu zij de uiting reeds met deze bepaling van de NRC in strijd acht, komt de Commissie niet toe aan toetsing van de uiting aan artikel 8 NRC.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing van de Reclame Code Commissie
De Commissie vernietigt de beslissing van de voorzitter. Zij acht de reclame-uiting in strijd met artikel 5 NRC en adviseert adverteerder om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.