He t College van Beroep [30 januari 2024]
1. De procedure
[…]
2. De bestreden uiting
Het betreft een radioreclame van De Faunabescherming. Daarin wordt gezegd:
“Stropers zijn jagers zonder vergunning. Jagers zijn stropers met vergunning. Word donateur van De Faunabescherming en ontvang gratis een gesigneerd exemplaar van “In een groen Knollenland” van [naam]. Kijk op Faunabescherming.nl. Faunabescherming”.
3. Het geschil bij de Commissie
3.1. De inleidende klacht luidt, samengevat, dat in de uiting jagers worden afgeschilderd als milieucriminelen. Het moedwillig jagers ten onrechte beschuldigen van strafbaar gedrag, is een delict in de zin van de artikelen 261, 262 en/of 266 van het Wetboek van Strafrecht. De uiting is bedoeld om groepen tegen elkaar op te zetten. Ook is de uiting bedoeld om het publiek te misleiden nu men wordt opgeroepen geld te doneren aan De Faunabescherming. Gelet op het voorgaande acht de Jagersvereniging de reclame in strijd met de volgende artikelen van de Nederlandse Reclame Code (NRC): artikel 2 NRC (wet en waarheid), artikel 4 NRC (nodeloos kwetsend voor jagers), artikel 6 NRC (appelleren aan gevoelens van angst ten opzichte van jagers) en artikel 7 en 8 NRC (misleidend en agressief).
3.2. De Commissie heeft geoordeeld dat voor de gemiddelde luisteraar voldoende duidelijk is dat in de bestreden uiting de opvatting van De Faunabescherming over jagen wordt weergegeven. De uiting kan geacht worden (mede) te zijn bedoeld als bijdrage aan het maatschappelijk debat over de jacht. Voor een dergelijke opiniërende verkondiging van een denkbeeld in reclame geldt een ruime mate van vrijheid van meningsuiting. Wat dit betreft stelt de Commissie zich bij haar oordeel over de onderhavige klacht terughoudend op. Zij beperkt haar toetsing tot de vraag of de wijze waarop De Faunabescherming in de uitinghaar opvatting verkondigt de grenzen van de vrijheid van meningsuiting te buiten gaat. Dit is niet het geval. De wijze waarop De Faunabescherming haar mening uit over de jacht is weliswaar confronterend, maar gaat naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare niet te buiten. Meer in het bijzonder wordt niet gesteld of gesuggereerd dat jagers “milieucriminelen” zijn. Door de woorden “met een vergunning” direct na de mededeling dat jagers stropers zijn, is voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk dat er bij jagers geen sprake is van een misdrijf of enige andere overtreding van de wet. Om die reden kan de klacht volgens de Commissie niet slagen, nog daargelaten de vraag of De Faunabescherming als ‘handelaar’ kan worden aangemerkt.
4. De grieven (met inachtneming van de pleitnotities in eerste aanleg die zijn ingelast)
Ten onrechte heeft de Commissie geoordeeld dat de bestreden reclame-uiting de grenzen van het toelaatbare niet te buiten gaat. De uiting valt door haar inhoud en uitingsvorm binnen de reikwijdte van de NRC, en komt in aanmerking voor een volledige toetsing. De uiting is in strijd met de artikelen 2, 4, 6, 7 en 8 NRC. Jagers zijn geen stropers met vergunning. Jagers hebben een jachtakte en handelen in overeenstemming met wet- en regelgeving. Dat onderscheidt hen van stropers, die per definitie de wet overtreden. De inhoud van de uiting is lasterlijk en nodeloos kwetsend. De Faunabescherming kent het fundamentele verschil tussen jagers en stropers. Zij voert een weloverwogen haatcampagne die niets te maken heeft met de vrijheid van meningsuiting. De Commissie overweegt terecht dat het begrip ‘stroper’ onmiskenbaar negatieve associaties met strafbaar gedrag oproept. Onduidelijk is waarom de Commissie vervolgens tot de conclusie komt dat voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk is dat er bij jagers geen sprake is van een wetsovertreding. Dit is tegenstrijdig. De Commissie miskent het wezenlijke onderscheid tussen jagers en stropers. Stropers doen afbreuk aan de natuur en doen per definitie iets wat wettelijk verboden is. Jagers dragen juist bij aan natuurbehoud, en zijn daartoe wettelijk verplicht. De Commissie onderschat in de ogen van de Jagersvereniging ook de beschuldiging jegens de jagers. De uitingen appelleren aan gevoelens van angst bij het publiek door jagers te vereenzelvigen met stropers, oftewel (milieu)criminelen. Een grote groep mensen (jagers) wordt gedemoniseerd voor “extra geld in de kas”. De Jagersvereniging citeert in het beroepschrift de pleitnotities die zijn overgelegd tijdens de zitting in eerste aanleg. De Commissie heeft deze pleitnotities niet aantoonbaar betrokken bij de besluitvorming. Kort samengevat gaat het om het volgende. Er is sprake van werving van donateurs door middel van een reclame op de radio en niet om een (politiek) denkbeeld. De artikelen 7 en 8 NRC zijn daarom van toepassing op de bestreden uiting. Het Europese recht (de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken) sluit geen enkele sector uit. Volgens het Europese Hof van Justitie (HvJ) ziet het begrip “handelaar” op een natuurlijke persoon of rechtspersoon zodra deze een activiteit tegen betaling uitoefent en de handelspraktijk deel uitmaakt van de activiteiten die deze persoon beroepsmatig verricht. De Jagersvereniging verwijst naar HvJ 24 februari 2022, ECLI:EU:C:2022:118 (Zycie SA), nr. 129. De gemiddelde consument kan door de desinformatie in de uiting worden bewogen tot het doen van een transactie (donatie) in de onjuiste veronderstelling dat de bijdrage ten goede zou kunnen komen aan het beëindigen van een bedreigende illegale activiteit. In België is een reclame-uiting in strijd met artikel 12 van de Code van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC) geacht omdat deze een verkeerd beeld gaf over jagers en hen in diskrediet bracht.
5. Het antwoord in appel
De grieven zijn gemotiveerd weersproken. Het verweer strekt tot bevestiging van de beslissing van de Commissie. Hierna zal, voor zoveel nodig, op het verweer worden ingegaan.
6. De mondelinge behandeling
Het standpunt van de Jagersvereniging is mondeling toegelicht. Volgens de Jagersvereniging dient de uiting primair te worden getoetst aan de artikelen 7 en 8 NRC.
Hierna is het standpunt van De Faunabescherming toegelicht mede aan de hand van de op voorhand toegezonden pleitnota die als hier ingelast wordt beschouwd.
7. Het oordeel van het College
7.1. De klacht is gericht tegen een uiting waarin een denkbeeld wordt aangeprezen, alsmede wordt opgeroepen om donateur te worden van De Faunabescherming. Het betreft het denkbeeld dat jagen verboden moet worden, zodat het voor particulieren niet meer mogelijk zal zijn om legaal (“met vergunning”) te jagen. Dit wordt weliswaar niet woordelijk gezegd, maar het College acht het aannemelijk dat het publiek dit als de boodschap van de uiting zal opvatten. Duidelijk is immers dat De Faunabescherming, die zich uitdrukkelijk bekend maakt als adverteerder, een tegenstander is van de jacht, ook indien dit “met vergunning” gebeurt. In feite beoogt de uiting de acceptatie van de jacht als legale activiteit ter discussie te stellen. Daarmee is sprake van een uiting die is bedoeld om een maatschappelijk debat over de wenselijkheid van de jacht te starten en/of daaraan bij te dragen. Het College beschouwt de bestreden reclame-uiting om die reden als een politieke uiting. Dit begrip moet ruim worden uitgelegd. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) rekent hiertoe ook reclame-uitingen van organisaties die de belangen van dieren behartigen. Dergelijke uitingen “fell outside the regular commercial context inviting the public to purchase a particular product” (Application no. 24699/94). Ook reclame voor “matters of broader public interest” valt volgens het EHRM onder die definitie van politieke uitingen.
7.2. Het voorgaande staat in de weg aan toetsing aan de artikelen 7 en 8 NRC, wat de primaire grondslag van de klacht is. Uit Richtlijn 2005/29/EG, waarop de artikelen 7 en 8 NRC zijn gebaseerd en waarin de corresponderende artikelen van genoemde Richtlijn zijn geïmplementeerd voor de reclamepraktijk, volgt verder dat het begrip ‘handelaar’ ziet op een (rechts)persoon zodra deze een economische activiteit tegen betaling uitoefent en die handelspraktijk deel uitmaakt van de commerciële activiteiten die deze persoon beroepsmatig verricht. Zie in die zin HvJ 4 oktober 2018, EU:C:2018:808, Kamenova, nrs. 30 en 35, alsmede HvJ 24 februari 2022, ECLI:EU:C:2022:118, Zycie SA, nr. 129. De Faunabescherming is geen ‘handelaar’ in de hiervoor bedoelde zin. Zij neemt, voor zover bekend, geen deel aan het handelsverkeer maar zet zich in voor een niet-commercieel doel waarvoor zij is opgericht (“De Faunabescherming”). Zij tracht dit doel in dit geval te bereiken door beïnvloeding van de publieke opinie over de jacht. Dat in dat kader ook om een donatie wordt gevraagd, brengt niet mee dat de uiting enkel daardoor aan de artikelen 7 en 8 NRC kan worden getoetst. Door het vragen om een donatie verandert De Faunabescherming niet in een handelaar, zoals hierboven omschreven, waarop de regeling inzake misleidende reclame van toepassing is. Het vragen om een donatie ten behoeve van een ideëel doel kan bovendien niet worden gezien als het tegen betaling uitoefenen van een economische activiteit. Ook wijkt de afweging om een donatie te doen wezenlijk af van een ‘besluit over een transactie’ zoals gedefinieerd in Richtlijn 2005/29/EG. Hierin wordt dit begrip als volgt omschreven: “een door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument wel of niet tot handelen overgaat”. Bij de donatie doet men een gift waarmee men De Faunabescherming financieel wil steunen zonder contractuele tegenprestatie.
7.3. De grondslag van de klacht die is gebaseerd op artikel 2 NRC (wet en waarheid) kan evenmin slagen. Hier geldt in de eerste plaats dat in de uiting niet een ‘waarheid’ maar een subjectieve mening over de jacht wordt verkondigd. Het moge duidelijk zijn dat de Jagersvereniging een andere mening heeft over de noodzaak en het nut van de jacht dan De Faunabescherming. Dit maakt de uiting echter niet onwaar. Verder ziet het College geen aanleiding om te toetsen aan de in de klacht genoemde bepalingen van het Wetboek van Strafrecht. Het is niet aan het College om te oordelen over de eventuele strafbaarheid van een mening die in reclame wordt geuit.
7.4. Ten aanzien van de op artikel 4 NRC (nodeloos kwetsend) en artikel 6 NRC (zonder te rechtvaardigen redenen appelleren aan gevoelens van angst) gebaseerde grondslagen van de klacht dient te worden beoordeeld of in dit geval een inbreuk op de vrijheid van mening gerechtvaardigd is. De maatstaf voor deze beoordeling is of de uiting in strijd is met formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) zijn in het belang van (in dit geval) het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de goede zeden, bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Dit volgt uit artikel 10 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het College stelt zich bij deze beoordeling extra terughoudend op wegens de ruime vrijheid van meningsuiting die geldt bij het verspreiden van een politiek denkbeeld. Dit leidt tot de volgende afweging.
7.5. Er worden in de uiting geen feitelijke gegevens genoemd. Volstaan wordt met de subjectieve mening van De Faunabescherming dat jagen een legale vorm van stropen is. Dit wordt aldus verwoord dat het verschil tussen stropers en jagers daarin is gelegen dat jagers over een vergunning beschikken (“met vergunning”). Anders dan de Jagersvereniging stelt, worden jagers daarmee niet beschuldigd van strafbaar gedrag. Er wordt immers duidelijk vermeld dat de vergunning voor De Faunabescherming het onderscheidende kenmerk is tussen stropers en jagers, Hierdoor is jagen een legale activiteit. Dit onderscheid tussen de jacht en stropen zal het publiek dat de uiting hoort niet ontgaan.
7.6. Het College acht het evenwel begrijpelijk dat de Jagersvereniging het onwenselijk vindt dat jagers worden vergeleken met stropers. Zij stelt gemotiveerd dat jagers zich naast hun jachtakte positief onderscheiden van stropers. De verwijzing in de uiting naar stropers drukt echter juist de (door de vrijheid van meningsuiting beschermde) mening uit van De Faunabescherming over de jacht, te weten dat jagen een legale vorm van stropen is en niet langer moet worden toegestaan. De Faunabescherming mag zich in dat kader uitdrukken op een pakkende wijze, ook indien dit de Jagersvereniging onwelgevallig is en diegenen kwetst die door de uiting in het bijzonder worden geraakt, te weten jagers. De vrijheid van meningsuiting geldt immers ook voor mededelingen die beledigend, schokkend of verontrustend zijn. Artikel 10 EVRM beschermt daarbij niet alleen de inhoud van de geuite ideeën en de informatie, maar ook de vorm waarin deze worden overgebracht. De uiting is confronterend, maar gaat een bijdrage aan een maatschappelijk debat niet te buiten. Van het oproepen tot haat of geweld dan wel het aanjagen van angst is geen sprake. Op grond van het voorgaande oordeelt het College dat er geen reden is om een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van De Faunabescherming gerechtvaardigd te achten. Het College komt daarom tot hetzelfde eindoordeel als de Commissie en beslist als volgt.
8. De beslissing van het College van Beroep
Het College bevestigt de beslissing van de Commissie waarbij de klacht is afgewezen.
De Reclame Code Commissie [7 november 2023]
De bestreden reclame-uiting
Het betreft een radioreclame van De Faunabescherming. Daarin wordt gezegd:
“Stropers zijn jagers zonder vergunning. Jagers zijn stropers met vergunning. Word donateur van de Faunabescherming en ontvang gratis een gesigneerd exemplaar van “In een groen Knollenland” van Bibi Dumon Tak. Kijk op Faunabescherming.nl. Faunabecherming”.
Samenvatting van de klacht
De Jagersvereniging is de belangenbehartiger van jagers, voorjagers en wildbeheereenheden in Nederland.
De bestreden radioreclame is onderdeel van een donatiecampagne. Met de slogan “stropers zijn jagers zonder vergunning. Jagers zijn stropers met vergunning” wordt zonder twijfel gedoeld op wildstroperij. Wildstroperij is een milieudelict in de zin van de Wet natuurbescherming (Wnb) in samenhang met de Wet op de Economische Delicten (WED).
Jagers worden op deze wijze weggezet als milieucriminelen, terwijl De Faunabescherming zich ervan bewust is dat alle jagers in Nederland conform de eisen van de Wnb zijn opgeleid. Om de jacht uit te mogen oefenen, moeten jagers beschikken over de wettelijk vereiste jachtakte.
Moedwillig jagers van zeer ernstige zaken beschuldigen, waarvan De Faunabescherming
weet dat de genoemde feiten onwaar zijn, is laster en levert een strafbaar feit op in de zin van artikel 262 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Naar aanleiding van de bestreden reclame is door meerdere jagers aangifte gedaan wegens laster. Daarnaast zijn aangiftes gedaan van smaad (het moedwillig zwartmaken van een ander)
als bedoeld in artikel 261 Sr en belediging in de zin van artikel 266 Sr. Ook zijn verzoeken tot schadevergoeding ingediend.
Door de bestreden beledigende, smadelijke en lasterlijke uiting heeft De Faunabescherming jagers, de Jagersvereniging en haar leden in hun goede eer en naam aangetast. Hun reputatie wordt blijvend aangetast, nu de uiting op het internet is geplaatst.
Doel van De Faunabescherming is het moedwillig en onrechtmatig zwart maken van jagers, de Jagersvereniging en haar leden om daar vervolgens financieel van te profiteren. In de reclame worden de luisteraars opgeroepen geld te doneren. De spotjes zijn bedoeld om het publiek te misleiden en de uitingen zijn in het openbaar gedaan om bepaalde mensen of groepen tegen elkaar op te zetten. De publicaties kunnen verstrekkende gevolgen hebben, aldus klager.
Gelet op het bovenstaande acht de Jagersvereniging de reclame in strijd met:
artikel 2 NRC (wet en waarheid);
artikel 4 NRC (nodeloos kwetsend);
artikel 6 NRC (de reclame appelleert aan gevoelens van angst bij het publiek door jagers te
vereenzelvigen met milieucriminelen) en
artikelen 7 en 8 NRC; de uitingen zijn misleidend en agressief.
Samenvatting van het verweer
Onder verwijzing naar diverse uitspraken van de (voorzitter van de) Commissie heeft adverteerder onder meer het volgende meegedeeld.
De bestreden uiting is online alleen te vinden op de website Radiocloud.nl, waar alle Nederlandse radiocommercials vanaf 2007 gearchiveerd staan.
Met het uitzenden van de reclame heeft De Faunabescherming gebruik gemaakt van het recht op uitingsvrijheid op grond van onder andere artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (“EVRM”). Dat recht kan alleen beperkt worden als is voldaan aan de eisen neergelegd in artikel 10 lid 2 EVRM, waaronder de eis dat er een ‘dringende noodzaak’ (“pressing social need”) bestaat voor een dergelijke beperking. Dit criterium wordt ook gehanteerd door de Commissie.
Blijkens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) is er weinig ruimte (“little scope”) voor beperkingen van de uitingsvrijheid als uitingen zijn gedaan in het kader van een maatschappelijk debat (EHRM 25 november 1996, nr. 17419/90 (Wingrove/Verenigd Koninkrijk), par. 58). De Commissie volgt deze lijn en toetst klachten over ideële reclames/ reclames over denkbeelden onder de NRC in beginsel slechts marginaal.
De uitingsvrijheid bevat ook het recht om prikkelende uitingen te doen, ofwel uitingen die kunnen “offend, shock or disturb” (EHRM 7 december 1976, nr. 5493/72 (Handyside/Verenigd Koninkrijk), par. 49). De Commissie heeft in dit kader bevestigd dat ook reclame die als “confronterend” of “indringend” zou kunnen worden ervaren binnen de grenzen van de uitingsvrijheid valt.
De reclame van De Faunabescherming valt ruim binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting.
Ten eerste gaat het om een uiting, gedaan in de context van een maatschappelijk debat, namelijk over de jacht.
Ten tweede is de uiting qua vorm en inhoud toelaatbaar.
De tekst “Stropers zijn jagers zonder vergunning. Jagers zijn stropers met vergunning” wordt rustig uitgesproken.
Volgens het Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal (hierna: ‘Van Dale’) is een jager “iemand die jaagt” en een stroper “iemand die stroopt”. ‘Jagen’ betekent “vervolgen en doden van wild” en ‘stropen’ is “jagen, vissen op verboden terrein zonder akte”. Het verschil tussen een stroper en een jager is dus dat een jager wél toestemming heeft om wild te vervolgen en doden. Het begrip stropen wordt verder al sinds het jaar 1287 gebruikt in de zin van villen. Dat jagers dieren niet alleen bemachtigen maar ook villen, is onomstreden.
In de reclame benoemt De Faunabescherming bovenbedoeld verschil en wordt duidelijk gemaakt dat dit voor dieren geen relevant verschil is.
De Faunabescherming is tegen elke vorm van jacht, voor zover die plaatsvindt zonder
wetenschappelijk vastgesteld(e) nut of noodzaak. Dat wordt onderstreept in de reclame doordat
aan nieuwe donateurs een kopie van het boek “In een Groen Knollenland: Een schotschrift tegen de jacht” in het vooruitzicht wordt gesteld.
De vrijheid van meningsuiting brengt het recht mee om publiekelijk van mening te verschillen over een onderwerp. Van het “moedwillig en onrechtmatig zwart maken van jagers” of het “bewust bepaalde mensen of groepen tegen elkaar opzetten” is geen sprake. De Faunabescherming uit in de reclame alleen haar mening dat zij tegen de bestaande praktijk van jagen is. Bij jacht gaat het om (pogingen tot) het bemachtigen, opzettelijk doden en daarvoor opsporen van bepaalde dieren (hazen, konijnen, wilde eenden, houtduiven en fazanten). De Omgevingswet geeft regels over jacht. Daarin staat dat voor het bejagen van voornoemde vijf soorten geen nut of noodzaak hoeft te worden aangetoond. De jager heeft de vrije hand en De Faunabescherming wil daarin verandering brengen. Die mening is wellicht confronterend of indringend, maar daarmee niet in strijd met de NRC.
Ten derde zijn de gevolgen van de reclame nihil. Het debat over de jacht in Nederland is fel en wordt al jarenlang in de publieke ruimte gevoerd. Daarbij is algemeen bekend dat jagers voor de jacht zijn, en De Faunabescherming tegen de jacht zonder objectief vast te stellen nut of noodzaak is.
Van schending van de NRC, waaronder de (in de klacht genoemde) artikelen 2, 4, 6, 7 en 8 is geen sprake
Ad artikel 2 NRC
De woorden ‘wildstroperij’ en/of ‘milieucriminelen’ komen in de reclame niet voor. Van een beschuldiging van strafbaar handelen is geen sprake. Integendeel: in de reclame wordt expliciet gezegd dat jagers met vergunning handelen.
Ad artikelen 4 en 6 NRC
Gezien het subjectieve karakter van de hier bedoelde criteria stelt de Commissie zich bij toetsing van reclame aan deze artikelen terughoudend op.
In dit geval wordt slechts stelling genomen in het maatschappelijk debat over de jacht. Het enkele feit dat een groep mensen verontwaardigd is over het geuite denkbeeld brengt niet met zich dat de reclame ‘nodeloos kwetsend’ is.
Verder betwist De Faunabescherming dat de uiting zou kunnen leiden tot angst bij het publiek.
Van een vereenzelviging met “milieucriminelen” is geen sprake; onderstreept wordt dat jagers toestemming hebben om dieren te doden, in tegenstelling tot stropers. De overeenkomst is echter dat zij beiden dieren doden.
Ad artikelen 7 en 8 NRC
Deze bepalingen zijn in dit geval niet van toepassing, nu de daarin vervatte regeling over misleidende reclame alleen ziet op commerciële activiteiten van handelaren. De Faunabescherming is geen handelaar in de zin van de Richtlijn misleidende en vergelijkende reclame en is een non-profit organisatie (ANBI). Verder is er geen sprake van dat het gedrag van consumenten door de bestreden uiting op enige wijze wordt verstoord.
Voor zover nog relevant betwist De Faunabescherming dat de reclame op enig punt misleidend is
of het gedrag van consumenten verstoort in de zin van artikel 7 en 8 NRC.
Hoewel niet relevant in het kader van de beoordeling van de klacht bij de Commissie, waarvoor de NRC leidend is, betwist De Faunabescherming dat zij strafbare feiten heeft gepleegd of onrechtmatig heeft gehandeld door het uitzenden van de reclame.
De mondelinge behandeling
Partijen hebben hun standpunt nader toegelicht. Voor zover nodig wordt op hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen ingegaan in het oordeel van de Commissie.
Het oordeel van de Commissie
1. De kern van de klacht is dat jagers in de bestreden radioreclame worden afgeschilderd als “milieucriminelen”. Klager heeft erop gewezen dat alle jagers in Nederland conform de eisen van de Wet natuurbescherming zijn opgeleid en dat jagers, om de jacht te mogen uitoefenen, moeten beschikken over de wettelijk vereiste jachtakte.
2. Naar het oordeel van de Commissie is voor de gemiddelde luisteraar voldoende duidelijk dat in de bestreden reclame de opvatting van De Faunabescherming over jagen wordt weergegeven: aangezien “jagers” worden aangeduid als “stropers met vergunning”, en het begrip stroper onmiskenbaar negatieve associaties oproept, is De Faunabescherming kennelijk een tegenstander van jagen. Daarnaast wordt in de reclame een oproep gedaan om donateur van De Faunabescherming te worden. Gelet op het bovenstaande bevat de uiting een aanprijzing zoals bedoeld in artikel 1 NRC, zowel van een denkbeeld (of opvatting) als van een goed of dienst, namelijk het donateurschap van De Faunabescherming.
3. De onderhavige uiting kan geacht worden (mede) te zijn bedoeld als bijdrage aan het maatschappelijk debat over de jacht. Voor een dergelijke opiniërende verkondiging van een denkbeeld in een reclame geldt een ruime mate van vrijheid van meningsuiting. Wat dit betreft stelt de Commissie zich bij haar oordeel naar aanleiding van de onderhavige klacht terughoudend op. Zij beperkt haar toetsing tot de vraag of de wijze waarop De Faunabescherming in de uiting haar opvatting verkondigt de grenzen van de vrijheid van meningsuiting te buiten gaat.
4. Naar het oordeel van de Commissie is dit laatste niet het geval. De wijze waarop De Faunabescherming haar mening uit over de jacht is weliswaar confronterend, maar gaat naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare niet te buiten. Meer in het bijzonder wordt niet gesteld of gesuggereerd dat jagers “milieucriminelen” zijn ofwel schuldig zijn aan een misdrijf in de zin van de wet. Weliswaar worden jagers in de zinsnede “Jagers zijn stropers” aangeduid als stropers, welk begrip – zoals gezegd – duidelijk negatieve associaties oproept, maar deze zinsnede wordt direct gevolgd door de woorden “met een vergunning”. Hierdoor is voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk dat er in het geval van de hier bedoelde jagers geen sprake is van een misdrijf of enige andere overtreding van de wet.
5. Op grond van het voorgaande worden de grenzen van de aan De Faunabescherming toekomende vrijheid om haar mening te uiten niet overschreden. Dit brengt mee dat het beroep van klager op de artikelen 2, 4, 6, 7 en 8 NRC – nog daargelaten de vraag of De Faunabescherming als ‘handelaar’ kan worden aangemerkt – niet kan slagen.
6. Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing van de Reclame Code Commissie
De Commissie wijst de klacht af.