a a a
 

Uitspraken

Alle uitspraken van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep vanaf 2007 vindt u hier.

Terug naar zoekresultaten

(Niet)-commerciele reclame

Dossiernr:

2023/00552

Datum:

11-12-2023

Uitspraak:

Afwijzing

Product/dienst:

(Niet)-commerciele reclame

Motivatie:

Subjectieve normen

Medium:

Buitenreclame

De bestreden uiting

Het gaat om een billboard langs de snelweg van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI).

Op het billboard is een (jong) kind te zien met de tekst:

“Ontvoerd

Amelia

5 jaar

Door Hamas”.

 

De klacht

Verweerder plaatst billboards met ontvoerde personen langs de rijkswegen om automobilisten eraan te herinneren wat er in Israël gebeurt. Op de billboards zijn ook kinderen te zien.

Klager vindt het vreselijk wat er in Israël en in Gaza gebeurt, maar deze campagne werkt polariserend. Bovendien wordt door de billboards angst ingeboezemd. Kinderen zien de billboards ook en zien dan beelden van een ontvoerde baby.

 

De samenvatting van het verweer

Van 16 tot 22 oktober 2023 zijn er, verspreid door Nederland, 20 billboards geplaatst met daarop afbeeldingen van ontvoerde Israëlische personen. Onder de ontvoerden bevinden zich bejaarden en (hele jonge) kinderen. Op de billboards zijn in totaal 5 personen te zien. Deze personen zijn een dwarsdoorsnede van de ontvoerde personen. 

Verweerder heeft de campagne samen met een aantal andere Joodse organisaties opgezet. Deze organisaties willen anoniem blijven vanwege de vrees voor bedreigingen.

De campagne is bedoeld als een oproep aan de Nederlandse regering, de Europese Unie en NGO’s om alles in het werk te stellen om de ontvoerde personen vrij te krijgen. Ook is bedoeld bewustwording te creëren. Niet bekend is wat er met de ontvoerden is gebeurd, hoe het met hen gaat, terwijl de kans op een goede afloop met de dag kleiner wordt. Door alle snel opeenvolgende berichtgeving dreigt het lot van de ontvoerden ondergesneeuwd te raken.

Het staat verweerder vrij op deze wijze aandacht te vragen voor het lot van de ontvoerden. Het is duidelijk dat de billboards zien op een onderwerp van maatschappelijk debat. Voor uitingen die een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat geldt gezien de Europese jurisprudentie een zeer ruimte uitingsvrijheid.

Er is volgens verweerder geen sprake van reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Er wordt geen (in)directe aanprijzing gedaan en er is ook geen sprake van een denkbeeld. Op de uitingen staat slechts feitelijke informatie, zonder visie of mening. Dat er een reden is om de uitingen te doen, maakt dit niet anders.

Als er wel sprake is van reclame, dan moet dit (zeer) terughoudend worden getoetst, nu het gaat om subjectieve normen, zoals genoemd in artikel 2, 3, 4, 5 en 6 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). De uitingen zijn niet polariserend en niet bedoeld om te overtuigen of partij te kiezen. Dat er in de Nederlandse samenleving verdeeldheid bestaat over de oorlog, betekent niet dat verweerder geen aandacht mag vragen voor het lot van de ontvoerden.

In de uitingen wordt ook niet gesteld of gesuggereerd dat in Nederland baby’s zullen worden ontvoerd. Verweerder ziet dan ook niet in dat de uitingen op zichzelf zonder te rechtvaardigen redenen appelleren aan gevoelens van angst.

 

Het oordeel van de Commissie

Beoordeling aanprijzing denkbeeld

1. Voordat de klacht door de Commissie inhoudelijk kan worden beoordeeld, moet de vraag worden beantwoord of er sprake is van reclame in de zin van artikel 1 van de NRC. Verweerder betwist dat dit het geval is. De Commissie is evenwel van oordeel dat de poster wel reclame is in de zin van artikel 1 van de NRC, nu sprake is van reclame voor een denkbeeld en licht dit als volgt toe.

2. Op grond van artikel 1 van de NRC is er sprake van reclame bij iedere openbare en/of systematische directe dan wel indirecte aanprijzing van goederen, diensten en/of denkbeelden door of ten behoeve van een adverteerder. In de bestreden poster wordt door verweerder de nadruk gelegd op het feit dat het gaat om een ontvoerde persoon als ook op de organisatie die volgens verweerder voor de ontvoering verantwoordelijk is. De poster bevat daarmee weliswaar feitelijke informatie, maar de Commissie gaat ervan uit dat voorbijgangers die de uiting zien begrijpen dat de uiting niet uitsluitend is bedoeld om kenbaar te maken dat een bepaalde persoon door een bepaalde organisatie (in dit geval Hamas) is ontvoerd. De uiting is in feite bedoeld om een mening uit te drukken over de ontvoering van de genoemde persoon, waarbij de uiting in feite tegen Hamas is gekeerd nu deze organisatie specifiek wordt genoemd als verantwoordelijk voor de ontvoering. Daarmee heeft de poster het kennelijke doel de publieke opinie te beïnvloeden ten gunste van een concreet denkbeeld dat impliciet in de uiting besloten ligt. Namelijk het denkbeeld dat er aandacht moet zijn voor het lot van de op de poster getoonde ontvoerde persoon en dat actie moet worden ondernomen om Hamas te bewegen de ontvoerde persoon vrij te laten. Dit stemt overeen met de kennelijke bedoeling van de uiting zoals die in het verweer door verweerder is omschreven. Blijkbaar gaat ook verweerder ervan uit dat het publiek de uiting zo zal opvatten. Het op deze (indirecte) manier van het beïnvloeden van de publieke opinie valt onder de reikwijdte van het begrip reclame in de zin van artikel 1 van de NRC. 

3. Voor de aanprijzing van denkbeelden die een bijdrage leveren aan de publieke opinie en zo een bijdrage leveren aan het maatschappelijke debat geldt een ruime vrijheid van meningsuiting. Bij deze beoordeling stelt de Commissie zich (extra) terughoudend op. Als uitgangspunt geldt dat eenieder het recht heeft op het uiten van een mening zolang dit gebeurt op een wijze die toelaatbaar is. Ook een mening die niet door iedereen wordt gedeeld of (door sommigen) onjuist wordt bevonden mag worden geuit. Dat niet iedereen de poster van verweerder kan waarderen en er meerdere meningen zijn over het conflict in Gaza, wat ook blijkt uit deze en andere ingediende klachten over de poster, maakt niet dat de bestreden poster alleen om die reden al ontoelaatbaar is en de vrijheid van meningsuiting daarom moet worden beperkt.

4. Beoordeeld moet worden of een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van verweerder in dit specifieke geval gerechtvaardigd is. De maatstaf voor deze beoordeling is of de uiting in strijd is met formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) zijn in het belang van (in dit geval) het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de goede zeden, bescherming van de goede naam of de rechten van anderen (overeenkomstig artikel 10 lid 2 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). De bestreden poster wordt beoordeeld in de gehele context, waarbij ook gekeken wordt naar de wijze waarop de reclame is gepubliceerd en het effect dat de reclame op het publiek heeft. Als een reclame voor eenieder te zien is en dus ook door (jonge) kinderen kan worden gezien wordt dit (ook) bij de beoordeling betrokken. Daarnaast wordt ook gekeken naar de getoonde beelden en de gebruikte tekst.

Inhoudelijke beoordeling

5. Klager vindt dat de bestreden poster kinderen angst aanjaagt en polariserend werkt. Eerst zal de Commissie beoordelen of de poster zonder te rechtvaardigen redenen appelleert aan gevoelens van angst, zoals genoemd in artikel 6 van de NRC. Daarna zal worden ingegaan op of de poster een (dusdanig) polariserende werking heeft dat deze in strijd moet worden geoordeeld met het algemeen belang, zoals genoemd in artikel 3 van de NRC.

6. De Commissie oordeelt over de vraag of de uiting in strijd is met artikel 6 NRC als volgt. Op de poster is een portretfoto van een (jong) kind te zien met de naam en leeftijd en dat het kind ontvoerd is en wie daarvoor verantwoordelijk wordt gehouden. Naar het oordeel van de Commissie gaat de poster, kijkend naar de huidige maatschappelijke opvattingen, de tekst en het gebruikte beeld de grens van het toelaatbare niet te buiten. Hierbij is ook meegewogen dat het gaat om een billboard(poster) langs de openbare weg en dat deze door eenieder, ook door (jonge) kinderen kan worden gezien. Ook in die situatie acht de Commissie de uiting toelaatbaar.

7. Wat betreft het klachtonderdeel dat de uiting polariserend werkt, oordeelt de Commissie dat de poster niet dusdanig polariserend is dat deze in strijd is met het algemeen belang, als bedoeld in artikel 3 van de NRC. Een oproep om zich het lot van een ontvoerde persoon aan te trekken is toegestaan, ook als die oproep vanuit een bepaalde visie over een actueel conflict wordt gedaan. Dat niet iedereen de poster van verweerder kan waarderen en er meerdere meningen zijn over het conflict in Gaza, zoals ook genoemd in randnummer 3, maakt dit oordeel niet anders.

8. De Commissie beslist op basis van het voorgaande als volgt.

 

De beslissing van de Commissie

De Commissie wijst de klacht af.
 

Opnieuw uitspraken zoeken

Op datum, dossiernummer, trefwoord of soort uitspraak of een combinatie van deze zoekopties.

*Verplicht in te vullen velden

Uitgebreid zoeken