Het College van Beroep [26 mei 2014]
Het oordeel van het College
2.1.
De beoordeling blijft beperkt tot de vraag of het beroep ontvankelijk is gelet op het moment waarop het beroepschrift is ontvangen. Dienaangaande constateert het College dat, voor zover hier van belang:
• de beslissing van de Commissie is gedagtekend 7 april 2014;
• onderaan de beslissing staat dat het beroepschrift schriftelijk binnen 14 dagen na dagtekening van die beslissing in het bezit van het College dient te zijn, hetgeen impliceert dat het beroepschrift uiterlijk op 21 april 2014 door het College had dienen te zijn ontvangen;
• de brief waarbij beroep is ingesteld als datum vermeldt 21 april 2014, terwijl deze brief blijkens (het poststempel op) de bijbehorende envelop op 19 april 2014 als aangetekende brief is verzonden;
• op 22 april 2014 het voor de behandeling van het beroep verschuldigde bedrag is ontvangen;
• het secretariaat van het College op 23 april 2014 het beroepschrift heeft ontvangen, zoals blijkt uit het stempel met de datum van ontvangst op het beroepschrift.
2.2.
Ingevolge artikel 24 lid 1 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep dient het beroepschrift schriftelijk te worden ingediend en dient het binnen 14 dagen na dagtekening van de aangevochten beslissing in het bezit te zijn van het College, zoals ook onder de beslissing is vermeld. Het Reglement gaat derhalve uit van de datum van de ontvangst van het beroepschrift. In het licht hiervan en gezien hetgeen hiervoor in 2.1 is vermeld, is het beroepschrift niet tijdig ontvangen.
2.3.
Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Ook indien wordt aangenomen dat de brief binnen de beroepstermijn ter post is bezorgd, volgt daaruit niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, aangezien artikel 24 lid 1 van voornoemd Reglement tijdige ontvangst van het beroepschrift verlangt. Indien hetgeen in de Algemene termijnenwet is bepaald analoog zou worden toegepast, geldt eveneens dat het beroepschrift te laat is ontvangen. In dat geval zou de beroepstermijn immers zijn geëindigd op 22 april 2014, derhalve nog steeds een dag voordat het beroepschrift in het bezit van het College is gekomen. Dat wel op 22 april 2014 het bedrag is ontvangen dat is verschuldigd voor de behandeling van het beroep, kan, gezien artikel 24 lid 1 van voornoemd Reglement, evenmin tot het oordeel leiden dat het beroepschrift tijdig is ontvangen.
2.4.
Op grond van het voorgaande dient te worden beslist als volgt.
3. De beslissing
Het College verklaart appellante niet-ontvankelijk in het beroep.
[Hieronder volgt de beslissing waartegen beroep is ingesteld]
De Reclame Code Commissie [7 april 2014]
De bestreden reclame-uiting
Het betreft een abri-affiche voor:
“KamaSutrA 20 – 21 – 22 januari JAARBEURS UTRECHT”.
De affiche bevat een foto van de linkerzijde van het deels ontblote onderlichaam van een vrouw, liggend op haar buik. De vrouw draagt een string en aan haar linkervoet een schoen met naaldhak. Terwijl deze voet in de richting van haar billen is gebogen, trekt de vrouw de string met de naaldhak omhoog, boven de bilnaad.
Onder de foto staat: “KAMASUTRABEURS.NL”
De klacht
Deze kan als volgt worden samengevat.
De onderhavige aankondiging van de Kamasutrabeurs te Utrecht (toegankelijk voor 18+), waarmee bewoners van Almelo jaarlijks bij een groot aantal bushaltes worden geconfronteerd, toont een gedeeltelijk ontbloot lichaam van een vrouw, “dat een duidelijk pornografische uitstraling heeft”. De reclame is vrouwonvriendelijk en het is niet goed dat kinderen hiermee in de openbare ruimte in aanraking komen. De uiting is in strijd met de openbare orde, de goede zeden en “het beschermen van de menselijke waardigheid”. Klaagster beroept zich op de volgende artikelen: artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), artikel 3:11 van “de regelgeving van de Gemeente Almelo” en de artikelen 1 en 34 van het VN-Kinderrechtenverdrag. Tot slot stelt klaagster 5 vragen aan de Commissie. Hierop zal worden teruggekomen in het oordeel.
Het verweer
De uiting die adverteerder vanaf 2012 voert ter aankondiging van haar Erotische Lifestylebeurs is eerder door de Commissie beoordeeld als “niet van dien aard dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden”. Adverteerder zoekt de grenzen op van het erotische kader, maar overschrijdt deze niet. Het doel is de passant te prikkelen, niet te choqueren. Gezien de hedendaagse maatschappelijke opvattingen ziet adverteerder niet in dat het onderhavige “beeld” door zowel volwassenen als kinderen als choquerend kan worden opgevat. De uiting bevat immers een afbeelding die fantasie vereist, die buiten de cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen valt.
De mondelinge behandeling
Het standpunt van klaagster is nader toegelicht. Daarbij is benadrukt dat ouders de vrijheid dienen te hebben om hun kinderen te vrijwaren van uitingen zoals de onderhavige.
Het oordeel van de Commissie
Naar aanleiding van de 5 vragen aan het slot van de klacht omtrent -samengevat- maatregelen die de Commissie kan nemen om reclames als de onderhavige te weren, stelt de Commissie het volgende voorop. De Commissie is bevoegd om klachten te behandelen tegen concrete reclame-uitingen en om in geval van toewijzing van een klacht, een aanbeveling te doen aan de adverteerder om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. De Commissie is niet bevoegd om in overleg te treden met een buitenreclame-exploitant teneinde bepaalde reclame niet meer te laten plaatsen.
De Commissie vat de klacht in de eerste plaats op in die zin dat klaagster de uiting in strijd acht met de goede zeden en de goede smaak en/of het fatsoen. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (één van) die criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter daarvan. Met inachtneming van die terughoudendheid oordeelt de Commissie als volgt.
De Commissie stelt voorop dat een verwijzing in reclame naar erotiek en/of seksualiteit op zichzelf nog niet betekent dat de betreffende reclame ontoelaatbaar is, ook niet voor zover deze reclame in de publieke ruimte is te zien. De Commissie beoordeelt dergelijke reclame-uitingen van geval tot geval. De onderhavige aanprijzing van de EROTISCHE LIFESTYLEBEURS KamaSutrA heeft onmiskenbaar een erotische lading, maar de Commissie acht deze niet van dien aard dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden. Dit geldt ook voor zover de uiting wordt gezien door kinderen, waaronder zowel (jonge) kinderen aan wie de betekenis van de uiting nog geheel ontgaat, als kinderen bij wie de uiting vragen oproept.
De Commissie heeft er begrip voor dat de uiting, mede gelet op het gebruikte medium, een abri-affiche, niet door iedereen wordt gewaardeerd, maar dat leidt niet tot een ander oordeel.
Van strijd met de openbare orde is geen sprake. Evenmin acht de Commissie de uiting in strijd met de door klager genoemde artikelen 1 en 34 van het VN-Kinderrechtenverdrag. Artikel 1 van dit verdrag betreft de definitie van “kind” en artikel 34 ziet op het beschermen van het kind tegen seksuele exploitatie en seksueel misbruik, naar het oordeel van de Commissie andere onderwerpen dan dat van de bestreden uiting.
Klaagster heeft zich ook nog beroepen op de in de klacht weergegeven inhoud van artikel 3:11 van “de regelgeving van de Gemeente Almelo”. Dit betreft een verbodsbepaling. Niet is gebleken dat is voldaan aan (één van) de in artikel 3:11 lid 1 onder a en b genoemde voorwaarden waaronder het betreffende verbod geldt. Gelet hierop kan klagers beroep op deze bepaling niet slagen.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing van de Reclame Code Commissie
De Commissie wijst de klacht af.