De bestreden uiting
Het betreft een door verweerder aan klager verzonden brief d.d. 10 maart 2008 met bijlage. In de brief staat onder meer:
”Mede dankzij uw lidmaatschap kan het Nederlandse Rode Kruis hulp bieden waar dat zo hard nodig is. Daarom is het ontzettend belangrijk dat wij ook voor 2008 uw contributie tegemoet kunnen zien. Met een bedrag van bijvoorbeeld € 30,– per jaar kunnen wij al direct hulp bieden. Iedere andere bijdrage is natuurlijk ook zeer welkom.
Vul vandaag nog de acceptgiro in. Of, nog beter, de machtiging. Dan kunnen wij het geld dat we besparen op porto- en administratiekosten extra inzetten voor onze hulpverleningsactiviteiten. Graag rekenen wij weer op uw contributie voor 2008. (…)”
Op de achterzijde van de brief staat een tekst over een persoon die van verweerder hulp heeft ontvangen na een aardbeving. Voorts staat op de achterzijde van de brief, onder de tekst “Uw gift maakt echt een verschil!”, een kort overzicht van de inkomsten en uitgaven van verweerder.
De bijlage die bij de brief was gevoegd bevat onder meer een acceptgiro en een formulier waarmee men verweerder kan machtigen tot het incasseren van de contributie. Op de machtiging staat: “Hiermee geef ik aan lid van het Nederlandse Rode Kruis te willen zijn.” Op de achterzijde van het formulier staat welke cadeaus men ontvangt indien men de machtiging invult.
Van de brief en de bijlage is een fotokopie aan deze beslissing gehecht.
De klacht
Klager maakt bezwaar tegen de wijze waarop, na een volgens hem ongewenste centralisatie van de ledenadministratie, de leden van verweerder worden opgeroepen contributie te betalen. Dit gebeurt volgens klager door middel van een weinig inspirerende brief met daarin onjuiste argumentatie en zonder inspraak van plaatselijke verenigingen. In de brief staat niet dat 29% van de contributie wordt afgedragen aan een steeds groter wordend, bureaucratisch, incompetent en geldverkwistend landelijk bureau. De resterende 71% wordt, na aftrek van niet controleerbare kosten, teruggestort op de plaatselijke rekening. Uiteindelijk resteert slechts 50% van de contributie voor de plaatselijke verenigingen om daarmee hun activiteiten te financieren. De achterzijde van de brief suggereert volgens klager ten onrechte dat de contributie een gift is waarmee slachtoffers van een ramp kunnen worden geholpen. Hier is sprake van noodhulp die op een andere wijze wordt gefinancierd. Het daaronder staande financiële overzicht is niet transparant. Er worden zonder toelichting baten en lasten bij elkaar gevoegd, zoals bij de fondsenwerving. Uit het overzicht lijkt te volgen dat de kosten van de fondsenwerving € 7.958.000,– bedragen, hetgeen 20% van de totale fondsenwerving is. Indien men echter kijkt naar de kosten in relatie tot de inkomsten, blijkt dat de kosten ver boven de zogenoemde CBF norm liggen. Op het machtigingsformulier staat dat men door het invullen daarvan verklaart lid te willen zijn van verweerder. Een dergelijk lidmaatschap is niet mogelijk, omdat het lidmaatschap is voorbehouden aan de plaatselijke afdelingen. De uiting is op grond van het voorgaande misleidend.
Het verweer
Verweerder voert als primair verweer aan dat de Commissie niet bevoegd is om over de klacht te oordelen, omdat geen sprake is van een openbare, tot het algemeen publiek gerichte, reclame-uiting. De brief bevat een aan klager persoonlijk gerichte oproep om door middel van een machtiging de contributie te voldoen. De wijze waarop de contributie-inning is ingericht, is een reguliere verenigingskwestie waarover niet bij de Commissie kan worden geklaagd. Subsidiair stelt verweerder dat in de brief in heel algemene zin wordt meegedeeld wat met de inkomsten wordt gedaan. Uit marketingoverwegingen kiest verweerder ervoor om op de achterzijde van de brief een concrete hulpverleningsactiviteit toe te lichten. Het financiële overzicht is de weergave van enkele kengetallen uit de uitvoerige jaarlijkse rapportage, waaronder de door de accountants goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening van verweerder en zijn afdeling en districten. Deze rapportage vindt plaats volgens de regels van het CBF-keur en de Richtlijn financiële verslaglegging van de Vereniging Fondsenwervende instellingen. Omwille van de eenvoud heeft verweerder op het machtigingsformulier niet vermeld van welke afdeling men lid
is. Van misleiding is op grond van het voorgaande geen sprake.
De mondelinge behandeling
Klager verklaart dat de brief en de bijlage een reclame-uiting zijn, nu men daarin wordt opgeroepen om contributie te betalen. Klager handhaaft zijn klacht.
Namens verweerder wordt aangevoerd dat de inhoud van de brief de bedoeling heeft om de fondsenwerving gunstig te beïnvloeden. Plaatselijke afdelingen kunnen bij internationale rampen besluiten geld over te maken teneinde slachtoffer te helpen. Men kan ervoor kiezen om lid of donateur van verweerder te worden. Een lid heeft stemrecht, een donateur niet. Adverteerder handhaaft het verweer.
Het oordeel van de Commissie
6.1. Gelet op het verweer dient in de eerste plaats te worden onderzocht of de onderhavige brief en de daarbij gevoegde bijlage reclame zijn in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). In dat verband is van belang dat verweerder heeft verklaard dat de brief en de bijlage zijn bedoeld om de fondsenwerving gunstig te beïnvloeden. De brief en de bijlage roepen de geadresseerde in verband daarmee op om meer contributie te betalen en dit te doen door het invullen van een machtiging. Gelet op de duidelijk aanprijzende wijze waarop dit gebeurt in combinatie met het feit dat verweerder heeft verklaard dat hij op grond van marketingoverwegingen op de achterzijde van de brief een concrete hulpverleningsactiviteit noemt en hij door middel van de brief de fondsenwerving gunstig heeft wil beïnvloeden, is de Commissie van oordeel dat sprake is van een uiting die in alle opzichten gelijk kan worden gesteld aan een reclame-uiting in de zin van artikel 1 NRC. Dit geldt ook voor de bijlage bij de brief, nu het invullen van de machtiging recht geeft op bepaalde geschenken. De uiting vindt voorts in het openbaar plaats. Niet in geschil is dat de brief aan een grote groep leden en donateurs is verstuurd. Derhalve is voldaan aan de vereisten die artikel 1 NRC stelt voor reclame en is de Commissie bevoegd om over de klacht te oordelen.
6.2. Voor zover klager bezwaar maakt tegen de wijze waarop de contributie-inning door verweerder is ingericht en tegen de kosten van de financiering van het landelijke bureau van verweerder, gaat de Commissie aan die bezwaren voorbij. Over deze aspecten worden in de brief en in de bijlage geen concrete mededelingen gedaan waarover de Commissie kan oordelen. Terecht voert verweerder aan dat klager voor die bezwaren, die een inhoudelijke verenigingsrechtelijke kwestie betreffen, een andere rechtsgang dient te volgen.
6.3. Klager stelt dat de achterzijde van de brief ten onrechte suggereert dat met een gift de slachtoffers van een ramp kunnen worden geholpen. Verweerder stelt daartegenover dat plaatselijke afdelingen bij een internationale ramp kunnen besluiten om geld over te maken teneinde de slachtoffers te helpen. De Commissie begrijpt dat deze gelden afkomstig kunnen zijn van de door de leden en donateurs betaalde contributies en giften. Gelet hierop kan de tekst over de hulp bij rampen en de daaronder geplaatste tekst
“Uw gift maakt echt een verschil” niet onjuist of misleidend worden geacht.
6.4. Hetzelfde geldt voor de vermelding op de machtiging dat men daarmee aangeeft lid van het Nederlandse Rode Kruis te willen zijn. Weliswaar heeft klager onweersproken gesteld dat een rechtstreeks lidmaatschap van de centrale organisatie op dit moment nog niet mogelijk is, maar de personen aan wie de machtiging is gestuurd, kunnen bij deze stand van zaken naar het oordeel van de Commissie begrijpen dat verweerder in feite bedoelt dat men door het invullen van de machtiging verklaart lid te willen zijn van een bepaalde plaatselijke afdeling, en daardoor indirect van verweerder.
6.5. Tot slot stelt klager dat het financiële overzicht op de achterzijde van de brief niet transparant en bovendien onjuist is. In dat verband is van belang dat uit het overzicht blijkt dat de kosten voor de eigen fondsenwerving € 7.958.000,– bedragen, hetgeen volgens het overzicht 21% van de totale fondsenwerving is. Dit blijft onder de maximale grens van 25% die het Centraal Bureau Fondsenwerving hanteert voor het zogenoem-de CBF-keurmerk. De Commissie begrijpt dat de werkelijke kosten volgens klager veel hoger zijn, omdat de kosten volgens hem ruimschoots genoemde grens overschrijden. Klager heeft dit standpunt echter niet feitelijk onderbouwd en evenmin stukken overgelegd die de juistheid van zijn stelling aannemelijk kunnen maken. Op grond hiervan is de Commissie van oordeel dat dit standpunt van klager onvoldoende aannemelijk is geworden. De Commissie neemt daarom aan dat het financiële verslag op de achterzijde van de brief een bondige maar juiste samenvatting is van de financiële rapportage van verweerder, die – naar hetgeen verweerder onweersproken heeft gesteld – voldoet aan de regels van het Centraal Bureau Fondsenwerving en de Richtlijn financiële verslaglegging van de Vereniging Fondsenwervende instellingen. De klacht kan derhalve niet slagen.
De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.