De bestreden uitingen
Het betreft uitingen op de radio (Radio 538) in verband met het televisieprogramma dat door klaagster als volgt wordt omschreven: “RTL5 Dubbel D in LA”.
De klacht
Klaagster stelt dat de radio-uitingen gelet op de geluiden en het commentaar dat weinig aan de verbeelding overlaat en die zijn uitgezonden op tijdstippen dat jeugdige luisteraars deze kunnen horen, ongepast en aanstootgevend zijn.
De reactie van verweerder
Verweerder stelt dat de Reclame Code Commissie (hierna: de Commissie) niet bevoegd is om op basis van de Nederlandse Reclame Code televisieprogramma’s en/of delen daarvan inhoudelijk te toetsen en/of te oordelen over de uitzendtijden hiervan. Verweerder onderbouwt dit door te stellen dat een programma of een deel daarvan (zoals een promo) geen reclame is in de zin van de Nederlandse Reclame Code. Toezicht hierop door de Commissie maakt voorts inbreuk op de fundamentele en (grond)wettelijke vrijheden ten aanzien van programma inhoud. Bovendien is het toezicht ten aanzien van (delen van) RTL programma’s exclusief voorbehouden aan het Luxemburgse ALIA. Desalniettemin heeft verweerder besloten om de uitingen niet meer vóór 20.00 uur uit te zenden.
Het oordeel van de voorzitter
1) De voorzitter stelt met betrekking tot de uitingen voorop dat ingevolge Richtlijn 2010/13/EU van het Europees parlement en de raad van 10 maart 2010 (Richtlijn audiovisuele mediadiensten) programma’s een afzonderlijk element vormen van een door een aanbieder van mediadiensten opgesteld schema en waarvan de vorm en de inhoud vergelijkbaar zijn met die van televisie-uitzendingen. Voorbeelden van programma’s zijn bioscoopfilms, sportevenementen, komische series, documentaires, kinderprogramma’s en origineel drama. De bestreden uiting voldoet niet aan deze omschrijving. Evenmin kan de uiting op basis van de thans aanwezige gegevens als een onderdeel van een programma worden beschouwd. In plaats daarvan gaat het, naar de voorzitter oordeelt, om een zelfstandige uiting die is bedoeld om de aandacht van het publiek te vestigen op het onderhavige televisieprogramma, opdat dit publiek naar dat televisieprogramma zal gaan kijken. In het verleden heeft de Reclame Code Commissie dergelijke uitingen steeds als reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code aangemerkt.
2) Het voorgaande is in overeenstemming met preambule nr. 31 van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten). Hier staat immers, voor zover hier van belang, dat een ruime uitleg aan het begrip audiovisuele commerciële communicatie dient te worden gegeven. Ingevolge artikel 1 van de richtlijn valt onder het begrip televisiereclame onder meer de “ten behoeve van zelfpromotie” uitgezonden boodschap. Voorts verwijst de voorzitter naar artikel 23 van de richtlijn waar in lid 1 een maximumpercentage aan televisiereclame- en telewinkelspots wordt genoemd. Lid 2 van dit artikel luidt als volgt: “Lid 1 is niet van toepassing op boodschappen van de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma’s en rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten, sponsorboodschappen en productplaatsing”. Ook hieruit volgt dat een promo (in de zin van een zelfstandige uiting die is bedoeld om de aandacht van het publiek te vestigen op een nog uit te zenden televisieprogramma) onder de reikwijdte van het begrip reclame valt. De hier bedoelde commercial voldoet voorts aan de omschrijving van reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).
3) Op grond van het voorgaande is (de voorzitter van) de Commissie bevoegd om over de televisiecommercial te oordelen. Met betrekking tot de bestreden commercial die is uitgezonden op de radio heeft verweerder overigens niet uitdrukkelijk betwist dat deze een reclame-uiting betreft waarover de (voorzitter van) de Commissie eveneens kan oordelen.
4) Met klaagster is de voorzitter van oordeel dat de onderhavige uitingen, die zijn bedoeld om de kijker te bewegen te kijken naar een televisieprogramma waarin de pornoster Bobbie Brown centraal staat, niet geschikt zijn om te worden uitgezonden gedurende tijdstippen dat ook jonge kinderen daarvan kennis kunnen nemen, in verband waarmee volgens de vaste lijn van de beslissingen van de Reclame Code Commissie de grens van 20.00 uur wordt gehanteerd. Blijkbaar onderschrijft verweerder dit gelet op haar beslissing om de promo’s voor dit programma niet meer vóór 20.00 uur uit te zenden. Rekening houdend hiermee wordt beslist als volgt.
De beslissing van de voorzitter
De voorzitter acht de bestreden commercials in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC voor zover deze vóór 20.00 uur zijn uitgezonden. Zij beveelt verweerder, voor zover nog nodig, aan om zich voortaan van een dergelijke wijze van reclame maken te onthouden en om verdere uitzending van de commercials niet vóór 20.00 uur te laten plaatsvinden.