Omschrijving:Het betreft een “Vraag & Antwoord” advertorial van Homo Lesbische Federatie Nederlands (HLBF) in de Gaykrant van 1 december 2007 waarin onder andere de volgende uitspraken van de voorzitter van HLBF staan: |
De klacht Klager heeft de volgende bezwaren met betrekking tot de uitspraken onder 2: a. Deze uitspraak is feitelijk onjuist. b. Klager neemt aan dat verweerder hier op het COC doelt. De uitspraak bevat onjuiste, niet onderbouwde beschuldigingen. c. Klager neemt aan dat verweerder hier op het COC doelt. De uitspraak bevat een onjuiste beschuldiging. Klager legt een samenvatting over van een afgewezen kort geding tegen klager ter zake van de betreffende kwestie. d. Verweerder insinueert dat klager gemeenschapsgeld niet correct aanwendt hetgeen lasterlijk en grievend is. e. Deze uitspraak is feitelijk onjuist. Klager werkt zonder partijpolitieke binding. Het grootste deel van de advertorial is er uitsluitend op gericht om klager in een kwaad daglicht te stellen. Gezien het voorgaande is de uiting in strijd met de waarheid, de goede smaak en het fatsoen (artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code). Klager vindt dat verweerder de juistheid van het in de uiting gestelde aannemelijk moet maken als bedoeld in artikel 15 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). |
Het verweer De advertorial is geen reclame-uiting. Uit de opmaak en de inhoud van de advertorial blijkt duidelijk dat sprake is van een redactionele HLBF-pagina, een pagina die gebruikt wordt om standpunten en verenigingsnieuws onder de aandacht te brengen. Nergens wordt de lezer opgeroepen om zich aan te sluiten bij verweerder. Er staat alleen een algemene oproep in de uiting om zich aan te sluiten “bij een holebi- belangenorganisatie in de buurt”. Verder is overduidelijk dat het in de uiting om standpunten van verweerder gaat. Wat de uitspraken zelf betreft, voerde verweerder gemotiveerd verweer. Op de inhoud daarvan zal worden ingegaan voor zover dit bij het oordeel van belang is. |
|
De mondelinge behandeling Partijen handhaafden hun standpunt. Naar klagers oordeel is sprake van een reclame-uiting, omdat adverteerder zich daarin als organisatie presenteert en anti-reclame maakt voor adverteerder. Verweerder benadrukt dat in de advertorial standpunten worden uitgedragen. Het betreft antwoorden die op concrete vragen worden gegeven. Bij de beantwoording van de vragen maakt verweerder gebruik van de hem toekomende vrijheid van meningsuiting.
|
Het oordeel van de Commissie Aangezien verweerder zich in de bestreden uiting positioneert door onder andere daarin zijn denkbeelden weer te geven, is sprake van een reclame-uiting in de zin van artikel 1 NRC. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen, stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. Met betrekking tot de onderhavige uiting, acht de Commissie de grenzen van hetgeen toelaatbaar moet worden geacht niet overschreden. Zij overweegt daartoe dat verweerder – in beginsel – de vrijheid heeft om als organisatie zijn denkbeelden te uiten en de wijze waarop verweerder dat heeft gedaan acht de Commissie niet ontoelaatbaar. |
De beslissingDe Commissie wijst de klacht af. |