Omschrijving:Het betreft een folder van ENECO Holding NV die met een plantje in een tasje als ongeadresseerd reclamedrukwerk aan de deurknoppen van buitendeuren is gehangen. Op de folder staat onder meer: “Samen kunnen we het doen” en “Stap nu over op Ecostroom. Ga naar www.ecostroom.nl. ENECO Energie”. |
De klacht Er is geen rekening gehouden met JA-NEE of NEE-NEE stickers. Dit is in strijd met artikel 3.1 van de Code Verspreiding Ongeadresseerd Reclamedrukwerk (VOR). Op de tas ontbreekt informatie over de afzender en in de folder wordt alleen de bedrijfsnaam genoemd. Dit is in strijd met artikel 2 van de Code Brievenbusreclame (CBR). Er is gehandeld in strijd met artikel 12 CBR, omdat de uiting buiten aan de deur wordt opgehangen en bovendien in vakantietijd, zodat zichtbaar is wie niet thuis is. Adverteerder schuift de verantwoordelijkheid hiervoor af door in de folder te melden dat als de tas bij de buren aan de deur blijft hangen, deze gerust weg gehaald kan worden, want zo “kunt u ook voor een veilige buurt veel doen”. |
Het verweer Indien de verspreider geen rekening heeft gehouden met de stickers, biedt adverteerder zijn excuses daarvoor aan. De informatie over de afzender stond voldoende duidelijk in de folder, omdat het logo van adverteerder er op staat en nadere informatie op de website staat waarnaar in de folder wordt verwezen. De verspreider is vanaf het eind van de middag alle adressen langsgelopen en daar waar de tasjes nog hingen, zijn deze weer meegenomen. Adverteerder zal de onderhavige actie niet hervatten en zal in de toekomst nog zorgvuldiger onderzoeken of deze in overeenstemming is met geldende richtlijnen en uitspraken van de Commissie. |
Het oordeel van de Commissie Artikel 2 CBR bepaalt dat de opdrachtgever van de brievenbusreclame zich zodanig dient te identificeren dat hij gemakkelijk kenbaar en daadwerkelijk bereikbaar is voor de ontvanger. Naam en adres van de opdrachtgever dienen vermeld te worden. De Commissie is van oordeel dat logo, naam en website-adres van de opdrachtgever hierbij volstaat, omdat een website-adres zoals het onderhavige, waarop informatie over de identiteit van de opdrachtgever staat en waardoor daadwerkelijk met de opdrachtgever in contact kan worden getreden, in de huidige tijd als adres kan worden aangemerkt. Dit onderdeel van de klacht wordt dan ook afgewezen. De Commissie leest de klacht aldus dat klager de wijze van verspreiden ook in strijd met het fatsoen en het algemeen belang acht, omdat het klager er niet zozeer om gaat dat het reclamemateriaal de ontvanger ordelijk bereikt als bedoeld in artikel 12 CBR, als wel dat door de wijze van verspreiden ook voor inbrekers duidelijk is wie niet thuis is. |
De beslissingOp grond van het vorenstaande acht de Commissie de uiting in strijd met de artikelen 2 en 3 van de Nederlandse Reclame Code. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst zij de klacht af. |
Regeling: NRC art. 2 NRC art. 3 |